ECLI:NL:CRVB:2019:4123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/3361 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant, die als monteur klimaatbeheersing werkte, heeft zich ziek gemeld na een hartinfarct en is in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is in eerste instantie vastgesteld op 40,78%, maar na bezwaar is deze herzien naar 41,25% en later naar 43,09%. Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw gewijzigd naar 49,82%, wat als een nader gewijzigd besluit wordt beschouwd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit 3 niet geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van appellant, en dat dit besluit in de beoordeling moet worden betrokken. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak voor zover deze is aangevochten en verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2017 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 18 juni 2019 ongegrond wordt verklaard. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.470,63 bedragen.

Uitspraak

17.3361 WIA, 19/4827 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 maart 2017, 16/3538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken, waaronder een rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur E.C. van der Eijk van 30 mei 2018 en een rapport van sportarts J.A.J. van Kuijk van 7 augustus 2018, ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken, waaronder rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als monteur klimaatbeheersing bij [BV] (werkgever) voor 38,03 uur per week. Op 14 augustus 2014 heeft hij zich ziek gemeld na een hartinfarct. Na beëindiging van het dienstverband is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Appellant is, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 5 juli 2016 met ingang van 11 augustus 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 40,78%. Bij besluit van 21 oktober 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juli 2016 gegrond verklaard, het besluit herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 41,25%.
1.3.
Bij besluit van 8 februari 2017 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 11 augustus 2016 vastgesteld op 43,09%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich – kort samengevat – kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep met verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur Van der Eijk van 30 mei 2018, een rapport van sportarts Van Kuijk van 7 augustus 2018 en een rapport van longarts R.H.H. van Balkom van 21 januari 2016 aangevoerd dat hij niet kan werken door kortademigheid. Uit een inspanningsonderzoek blijkt dat er sprake is van een dyspnoe d’effort bij hyperventilatie, lage ademfrequentie en een zeer laag uithoudingsvermogen. Ook is onvoldoende rekening gehouden met een ernstig obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). Appellant verzoekt de Raad om een longarts als deskundige te benoemen. Ook heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met de rugklachten en gonartrose aan de knieën. Er zijn volgens appellant onvoldoende beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals een urenbeperking, in de FML vastgesteld. De functie met SBC-code 111189 is daarnaast ongeschikt door soldeerdampen en de overige functies zijn fysiek te belastend.
3.2.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de door appellant ingediende medische stukken op 2 mei 2019 de FML aangepast voor de aspecten beroepsmatig autorijden en werken op hoogtes en met gevaarlijke machines. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en heeft een reservefunctie daarvoor in de plaats gesteld, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd. Op grond daarvan heeft het Uwv bij brief van 18 juni 2019 de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 49,82%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 49,82%. Dit moet worden aangemerkt als nader gewijzigd besluit (bestreden besluit 3). Nu bestreden besluit 3 niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van appellant, dient dat besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in de beoordeling te worden betrokken. Bij bestreden besluit 3 is bestreden besluit 2 niet gehandhaafd, omdat de mate van de arbeidsongeschiktheid van de loongerelateerde WGA-uitkering is verhoogd. Gelet hierop komt de aangevallen uitspraak – voor zover aangevallen – voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond te worden verklaard en zal dit besluit worden vernietigd.
4.2.
In geschil is of het Uwv na het doorlopen van de wachttijd met ingang van 11 augustus 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 49,82%. Deze vaststelling door het Uwv is gebaseerd op de belastbaarheid van appellant voor arbeid zoals neergelegd in de (aangepaste) FML 21 augustus 2019 en de drie voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn geselecteerd en beoordeeld op 1 februari 2017, 17 juni 2019 en 2 september 2019.
4.3.
Het standpunt van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig en onjuist is, wordt niet gedeeld. De verzekeringsarts heeft kennisgenomen van het dossier, waaronder de rapporten van de verzekeringsartsen over de ZW-beoordeling en de informatie van de cardioloog, longarts en internist. Uit het rapport van 21 juni 2016 van de verzekeringsarts blijkt dat een uitgebreide medische anamnese heeft plaatsgevonden. Daaruit kwam naar voren dat een internist een dyspnoe d’effort beschreef die hij niet kon verklaren en dat appellant is doorverwezen naar een longarts in verband met een verdenking op mogelijke OSAS, die een slaapapneu heeft vastgesteld. Bij de medische beoordeling zoals die aan bestreden besluit 3 ten grondslag ligt, is rekening gehouden met de hiervoor vermelde medische informatie, een slaaponderzoek van BrainRT, het expertiserapport van Van der Eijk en een inspanningsonderzoek.
4.4.
De cardioloog en de internist hebben geen verklaring gevonden voor de kortademigheid. Ook de bevindingen van de longarts geven geen duidelijke verklaring voor de geuite klachten. Uit het inspanningsonderzoek blijkt, evenals uit de informatie van de longarts, dat er geen afwijkende longfunctie is vastgesteld. In zijn expertiserapport heeft Van der Eijk bevestigd dat voor de kortademigheid bij inspanning en gebrek aan conditie geen geobjectiveerde medische verklaring is gevonden. Voor de klachten die samenhangen met OSAS heeft Van der Eijk aanvullende beperkingen voorgesteld die zijn overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de (aangevulde) FML. Er is geen aanleiding te oordelen dat de inspanningsklachten zijn onderschat en tot meer beperkingen zouden moeten leiden dan in de FML vermeld. Voor het benoemen van een longarts als deskundige wordt dan ook geen aanleiding gezien.
4.5.
Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende beperkingen heeft vastgesteld in verband met de knieklachten. Voor de aspecten 4.22.0 ‘Knielen of hurken’ en 5.5.0 ‘Geknield of gehurkt actief zijn’ op de FML, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 augustus 2019 afdoende toegelicht dat er op grond van de bevindingen geen aanleiding bestaat voor ernstige beperkingen voor deze aspecten. Op de datum in geding was sprake van een geringe artrose, zonder verdere behandeling en ook Van der Eijk heeft bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen aan de knie kunnen vaststellen (geen zwelling, geen bewegingsbeperking, alleen drukpijn bij de patella). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vanwege de milde artrose de frequentie volgens de normaalwaarde beperkt. Appellant heeft geen stukken ingediend waaruit blijkt dat onvoldoende rekening is gehouden met de knieklachten en dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende zijn.
4.6.
Het Uwv heeft inzichtelijk en afdoende gemotiveerd dat de aan de berekende mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na de aanpassing van de FML in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep de resterende voorbeeldfuncties beoordeeld en geschikt bevonden, mede rekening houdende met de toelichting over de frequentie op de FML bij de aspecten 4.22.0 en 5.5.0. De functie productiemedewerker is vervallen en de reservefunctie montagemedewerker is daarvoor in de plaats gesteld, waardoor het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 49,82. Verwezen wordt naar de rapporten van 27 augustus 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 2 september 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellant is niet beperkt voor aspect 3.6 ‘Stof, rook, gassen en dampen’ op de FML en voor de kenmerkende belasting dat soldeerdamp voorkomt, heeft de arbeidskundige analist toegelicht dat goede afzuiging aanwezig is. Niet gebleken is dat deze functie ongeschikt is voor appellant. Geconcludeerd wordt dat de mate van arbeidsongeschiktheid bij bestreden besluit 3 juist is vastgesteld.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 3 niet slaagt.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand, op € 2.163,11 voor de kosten van ingezonden medische rapporten en op € 27,52 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 3.470,63.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juni 2019 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.470,63;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren