Uitspraak
18.1219 ZW
mr. W. de Rooij-Bal.
Centrale Raad van Beroep
Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, werkzaam als zorgverlener, had zich op 21 april 2017 ziek gemeld met hoofdpijn- en rugklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat zij per 15 juni 2017 geschikt was voor haar arbeid, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar ziekengeld stopzette. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand waren gekomen en dat zij niet persoonlijk was onderzocht. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad oordeelde dat de informatie van de huisarts en andere medische gegevens geen nieuwe inzichten boden die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 15 juni 2017 geschikt was voor haar eigen werk. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier M. Buur, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.