ECLI:NL:CRVB:2019:4151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor een werknemer met een ZW-uitkering na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een werknemer die zich op 2 juli 2015 ziek meldde en recht had op een Ziektewet (ZW) uitkering. De arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat de werknemer niet in staat was om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv had de ZW-uitkering van de werknemer per 30 juni 2016 ongewijzigd voortgezet. Appellante, de werkgever, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er onvoldoende functies zijn die de werknemer kan vervullen.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de arbeidsdeskundige de werknemer al geschikt had geacht voor twee fulltime functies. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat er slechts twee functies konden worden geduid die een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% tot gevolg hebben. De Raad bevestigt dat de door appellante aangedragen functies niet geschikt zijn voor de werknemer, en dat de ZW-uitkering terecht is voortgezet. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.