ECLI:NL:CRVB:2019:4151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/7576 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor een werknemer met een ZW-uitkering na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een werknemer die zich op 2 juli 2015 ziek meldde en recht had op een Ziektewet (ZW) uitkering. De arbeidsdeskundige van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat de werknemer niet in staat was om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv had de ZW-uitkering van de werknemer per 30 juni 2016 ongewijzigd voortgezet. Appellante, de werkgever, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er onvoldoende functies zijn die de werknemer kan vervullen.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de arbeidsdeskundige de werknemer al geschikt had geacht voor twee fulltime functies. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat er slechts twee functies konden worden geduid die een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% tot gevolg hebben. De Raad bevestigt dat de door appellante aangedragen functies niet geschikt zijn voor de werknemer, en dat de ZW-uitkering terecht is voortgezet. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

17.7576 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2017, 17/1025 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.S. Träger hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werknemer] (werknemer) was via [naam B.V.] werkzaam als procesoperator in opleiding voor 28,25 uur per week, toen hij zich op 2 juli 2015 voor dit werk ziek meldde met fysieke gezondheidsklachten. De werknemer heeft ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft de werknemer op 17 juni 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts die na onderzoek een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld waarin de beperkingen van de werknemer zijn vastgelegd. Daarna heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de werknemer niet tenminste 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 juli 2016 vastgesteld dat de werknemer per 30 juni 2016 ongewijzigd recht heeft op een ZW-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 12 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 juli 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2017 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 januari 2017 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat met de in de FML opgenomen beperkingen onvoldoende functies zijn te duiden, waarmee een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% wordt bereikt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Omdat appellante geen gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft geoordeeld dat de grond van appellante dat het Uwv er ten onrechte vanuit is gegaan dat er niet genoeg functies kunnen worden geduid om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te kunnen stellen, niet slaagt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten blijkt dat het bij de vaststelling van in aanmerking te nemen arbeid moet gaan om arbeid in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. In de Basisinformatie CBBS staat in hoofdstuk 2.1, paragraaf 2, dat in een SBC-code soortgelijke functies worden geclusterd. Hierdoor kunnen zo nodig de arbeidsplaatsen van functies vallend onder één SBC-code bij elkaar worden opgeteld en omgekeerd worden functies die vallen onder verschillende SBC-codes als niet-soortgelijk gekenmerkt. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de door appellante aangedragen functies monteur 1, bestucker en monteur/monteuse als soortgelijk moeten worden aangemerkt, omdat ze onder dezelfde SBC-code 267050 vallen. Dit betekent dat zelfs als er vanuit zou moeten worden gegaan dat alle vier de door appellante genoemde functies voor de ex-werknemer geschikt zijn, er niet wordt voldaan aan het vereiste dat er ten minste drie verschillende functies kunnen worden geduid. In dat geval zou het naar het oordeel van de rechtbank alleen gaan om SBC-code 267050 en SBC-code 315040 en dat is onvoldoende.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante uitsluitend arbeidskundige gronden naar voren gebracht. Volgens appellante heeft de rechtbank miskend dat naast de twee door haar aangedragen SBC-codes appellante al geschikt is geacht voor fulltime functies uit twee andere SBC-codes, namelijk 315150 en 315100. Er behoeft nog slechts een derde functie gevonden te worden zonder correctiefactor. Daarvoor is een functie nodig met een arbeidsomvang van tenminste 28 uur per week. Dit zal tot gevolg hebben dat er dan sprake zal zijn van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Appellante heeft uit de Recapitulatie voorselectie vier, in haar ogen geschikte, functies aangedragen afkomstig uit twee SBC-codes. Indien slechts één van deze functies geschikt is zou de ex-werknemer geen recht meer hebben op een ZW-uitkering. Het gaat om de functies van administratief medewerker (SBC-code 315040, functienummer 8142.0057.008), monteur 1 (SBC-code 267050, functienummer 3821.0007.017), bestucker (SBC-code 267050, functienummer 3697.0000.010) en monteur/monteuse (SBC-code 267050, functienummer 3697.0026.054).
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 januari 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Inderdaad heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak miskend dat de arbeidsdeskundige de werknemer reeds voor twee fulltime functies geschikt heeft geacht en dat het er om gaat of er nog een derde geschikte functie met een voldoende urenomvang beschikbaar is. Deze hoger beroepsgrond die is gericht tegen de motivering van de aangevallen uitspraak slaagt.
4.3.
Op grond van de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt de voor de werknemer in acht te nemen arbeid nader omschreven in de vorm van tenminste drie functies (drie SBC-codes) met elk tenminste drie arbeidsplaatsen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er per 30 juni 2016 slechts twee functies konden worden geduid die een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% tot gevolg hebben.
4.4.
Appellante heeft in een brief van 19 december 2017 voor de vier, in overweging 3.1 genoemde, functies aan de hand van het Resultaat functiebeoordeling per functie aangevoerd waarom er naar haar mening geen aanknopingspunten zijn op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de belasting in de door haar genoemde functies de belastbaarheid van de werknemer zou overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 26 januari 2018 gemotiveerd waarom geen van de door appellante aangedragen functies voor de werknemer geschikt kunnen worden geacht.
4.5.
Wat appellante in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De door appellante genoemde specifieke arbeidskundige aspecten heeft de arbeidsdeskundige in haar rapport van 26 januari 2018 per functie afzonderlijk besproken. Hiermee heeft de arbeidsdeskundige inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom geen van de door appellante aangedragen functies voor de werknemer geschikt kan worden geacht. Het Uwv heeft daarom terecht de ZW-uitkering van de werknemer per 30 juni 2016 ongewijzigd voortgezet omdat hij minder dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt met verbetering van de gronden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) P. Boer