ECLI:NL:CRVB:2019:4168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een ZW-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante, die zich ziek meldde met zwangerschapsklachten terwijl zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 4 december 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv haar psychische beperkingen had onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.