ECLI:NL:CRVB:2019:4168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
17/8049 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een ZW-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante, die zich ziek meldde met zwangerschapsklachten terwijl zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 4 december 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv haar psychische beperkingen had onderschat en dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De Raad oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante juist is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

17.8049 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 november 2017, 17/327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek. Het onderzoek ter zitting is geschorst wegens een ziekmelding door mr. Vreeswijk.
Na toezending van het proces-verbaal van de zitting heeft appellante bij brief van 17 oktober 2019 gereageerd op het verhandelde ter zitting.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als helpende voor gemiddeld 20 uur per week. Op 23 februari 2015 heeft zij zich, terwijl zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld met zwangerschapsklachten. Het Uwv heeft appellante, zowel voor als na haar uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 8 augustus 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 90,18% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 8 september 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 4 december 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
5 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 23 november 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 28 november 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – het volgende overwogen. Het onderzoek van de verzekeringsartsen is voldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft in hetgeen door appellante in beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 maart 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat het in beroep aangevoerde en de overgelegde medische informatie van de behandelaars van Perspectief Psychologen Praktijk van 1 november 2016 geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Uit deze informatie blijkt niet dat sprake is van een opname van appellante. De situaties aangaande vroege traumatisaties acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende vermeden door de in de FML aangenomen beperkingen ten aanzien van het hanteren van emotionele problemen van derden, klantcontacten, contact met hulpbehoevenden en leidinggeven. Hierdoor is geen aanleiding om in passende arbeid uit te gaan van de aanwezigheid van een verlaagd bewustzijn en schokkende lichamelijke bewegingen. Dat de concentratie van appellante sterk is verminderd, wordt zowel primair als tijdens de hoorzitting niet geobjectiveerd als een afgenomen vermogen om de aandacht vast te houden, zodat er geen aanleiding was om deze beperking voor arbeid te stellen, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de overige klachten zijn meegenomen en meegewogen in de heroverweging en er is in voldoende mate rekening mee gehouden in de aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet, conform de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, geen aanleiding voor het opnemen van een urenbeperking als gevolg van de wekelijkse traumabehandeling. De omvang van de behandeling is niet dermate dat sprake is van een beduidend afgenomen beschikbaarheid voor arbeid. De psychische stoornis van appellante, PTSS, kwalificeert niet als een ernstige psychische stoornis waaruit logischerwijs een energetisch gebrek wegens ziekte of op preventieve gronden volgt. Dit betekent volgens de rechtbank dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante juist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante in beroep geen inhoudelijke arbeidskundige gronden heeft aangevoerd ten opzichte van het rapport van 28 november 2016 van de arbeidskundige bezwaar en beroep dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaars, dat het Uwv haar psychische beperkingen heeft onderschat en dat het Uwv gelet op haar slaapproblemen en haar PTSS een urenbeperking had moeten aannemen. Bovendien heeft appellante gesteld dat zij niet geschikt is voor productiefuncties, gelet op het plotselinge schokken van haar lichaam met verlaagd bewustzijn, en haar concentratieproblemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellante. De onder 2 weergegeven overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellante geen (nieuwe) medische informatie verstrekt die aanleiding geeft voor een ander oordeel over haar belastbaarheid.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen onder 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) P. Boer