ECLI:NL:CRVB:2019:4169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
18/2660 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Ziektewetuitkering

Op 18 december 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had geoordeeld dat de termijnoverschrijding van het indienen van bezwaar tegen het besluit van 2 mei 2017 verschoonbaar was, maar de Centrale Raad kan zich niet vinden in dit oordeel. De Raad oordeelt dat uit de beschikbare stukken niet blijkt dat betrokkene, die in mei 2017 zelfstandig naar haar boekhouder ging en een WW-aanvraag indiende, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad volgt het Uwv in zijn standpunt dat er geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 18 juli 2017 wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2660 ZW

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2018, 17/4533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.B. Chylinska, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Voor het Uwv is verschenen mr. M.W.A. Blind. Voor betrokkene is verschenen mr. Chylinska.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 mei 2017 heeft het Uwv de uitkering die betrokkene ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 3 mei 2017 beëindigd. Het bezwaar van betrokkene is door het Uwv bij besluit van 18 juli 2017 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan ten grondslag ligt het standpunt van het Uwv dat het bezwaar van betrokkene te laat is gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene, mede gelet op een overgelegde verklaring van haar behandelaars, kennelijk niet in staat was tijdig bezwaar te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat betrokkene op 6 mei 2017 digitaal een WW-aanvraag heeft kunnen indienen en dat onduidelijk is waarom zij niet eveneens tijdig bezwaar kon maken. Het Uwv heeft ook gewezen op onderzoeksgegevens van een verzekeringsarts in de van belang zijnde periode. Uit die gegevens blijkt volgens het Uwv onder meer dat betrokkene in januari 2017 voor het laatst bij een psychiater is geweest, dat zij daarna nog één keer per twee weken een psycholoog bezocht en dat het beter met haar ging. Het Uwv blijft van mening dat er geen verschoonbare reden is voor het (veel) te laat indienen van het bezwaarschrift door betrokkene.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft benadrukt dat het evident is dat de mening van specialisten voor doorslaggevend gewicht zorgt. Uit de informatie van deze specialisten blijkt wat de status van betrokkene was en welke gevolgen dit had voor haar functioneren.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De Raad kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, noch in de motivering waarop dat oordeel rust. Uit de beschikbare stukken volgt niet dat betrokkene buiten staat was om, eventueel met behulp van een derde, tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 2 mei 2017. De gegevens uit het onderzoek rond de datum van dat besluit bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Ook de verklaring van de boekhouder biedt daarvoor geen steun, nu daaruit blijkt dat betrokkene in mei 2017 zelfstandig naar die boekhouder is gegaan, de administratie is besproken en namens betrokkene in haar aanwezigheid een WW-aanvraag is ingediend. Het Uwv wordt gevolgd dat niet valt in te zien waarom niet eveneens bezwaar had kunnen worden gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2017. Dat betrokkene niet in staat was tijdig bezwaar te (laten) maken valt ook niet af te leiden uit de in beroep overgelegde, achteraf opgestelde verklaring van 22 februari 2018 van haar behandelaars. Met de mededeling dat de gesteldheid van betrokkene invloed kon hebben op activiteiten die een adequate en tijdige handeling vereisen, is niet aangetoond dat betrokkene de gehele periode waarin zij nog tijdig bezwaar kon (laten) maken, daartoe niet in staat zou zijn geweest. Dat het betrokkene niet kan worden verweten dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2017 wordt daarom niet gevolgd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.M. van de Ven