ECLI:NL:CRVB:2019:4224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
17/157 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet gemeld bezit van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de beslissing van de Centrale Raad van Beroep inzake de intrekking en terugvordering van bijstand. Appellanten ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, aangevuld met een ouderdomspensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de bijstandsverlening overgenomen en vastgesteld dat appellanten onterecht bijstand ontvingen omdat zij niet hebben gemeld dat zij onroerend goed bezitten in Turkije. Dit werd ontdekt na een anonieme melding en een daaropvolgend onderzoek door de Svb. De Svb heeft de AIO-aanvulling van appellanten ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat het bezit van onroerend goed de grens van het vrij te laten vermogen overschreed.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat het onderzoek in Turkije onrechtmatig was. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen regels zijn die vereisen dat bewijs dat door Nederlandse bestuursorganen is verkregen, ook naar Turks recht rechtmatig moet zijn. De Raad bevestigt dat het gebruik van het bewijs niet in strijd is met internationaal recht en dat de enkele stelling van appellanten over de onrechtmatigheid van het bewijs onvoldoende is om het hoger beroep te doen slagen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17/157 PW
Datum uitspraak: 17 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 december 2016, 16/2109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küҫükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Namens appellanten is mr. Küҫükünal verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand in aanvulling op hun onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. Vanaf 1 januari 2007 heeft de Svb de bijstandsverlening overgenomen van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en per 1 januari 2010 voortgezet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding onder meer inhoudende dat appellanten het grootste deel van het jaar in Turkije verblijven en dat appellant twee woningen in zijn geboortestad bezit, heeft de Svb appellanten uitgenodigd voor een gesprek. Appellant heeft op 11 maart 2015 verklaard dat appellante sinds een jaar of 35 een huis in [provincie] bezit en dat hij zelf ook een huisje bezit op een plek vlakbij het huis van appellante.
1.3.
Naar aanleiding van de verklaring van appellant van 11 maart 2015 heeft de Svb het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara (Bureau Attaché) verzocht een onderzoek in te stellen naar vermogen van appellanten in Turkije. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 1 april 2015. Uit het rapport blijkt dat bij de afdeling onroerende zaak belasting van de deelgemeente [naam] van [provincie] sinds 10 januari 1995 een perceel grond met daarop een woning en een perceel bouwgrond op naam van appellante geregistreerd staan. Verder staat sinds 7 april 1998 een perceel grond met daarop een woning op naam van appellant geregistreerd. Een lokale makelaar heeft de onroerende zaken getaxeerd op een waarde van in totaal € 327.000,-.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij afzonderlijke besluiten van 17 juni 2015 de AIO-aanvulling van appellanten in te trekken met ingang van 17 maart 2015 en de gemaakte kosten van AIO-aanvulling van € 34.454,96 van appellanten terug te vorderen. Bij besluit van 23 februari 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb, voor zover hier van belang, de bezwaren tegen de besluiten van 17 maart 2015 ongegrond verklaard en de AIO-aanvulling van appellanten vanaf 1 januari 2007 ingetrokken. Het bestreden besluit berust op de grondslag dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door aan de Svb geen mededeling te doen van het bezit van de onder 1.3 vermelde onroerende zaken in Turkije. Appellanten beschikken over vermogen in de vorm van onroerende zaken waarvan de waarde boven de voor appellanten geldende grens van het vrij te laten vermogen ligt. Hierdoor is ten onrechte vanaf 1 januari 2007 AIO-aanvulling aan appellanten verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben als enige beroepsgrond aangevoerd dat het uitgevoerde onderzoek in Turkije onrechtmatig is naar Turks recht.
4.2.
In zijn uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911, heeft de Raad overwogen dat geen regel van Nederlands recht, daaronder begrepen verdragenrecht, voorschrijft dat bewijs, vergaard door, in opdracht of onder verantwoordelijkheid van Nederlandse bestuursorganen, naar Turks recht rechtmatig moet zijn verkregen. Op grond van het Nederlandse recht dient wel, indien daartoe gronden worden opgeworpen, de toets te worden aangelegd of het gebruik van dat bewijs niet in strijd is met regels van internationaal verdragenrecht of anderszins indruist tegen wat van een behoorlijk bestuursorgaan mag worden verwacht. In dezelfde uitspraak is overwogen dat niet kan worden gezegd, dat het gebruik van bewijs, dat op verzoek van en aan personen, werkzaam bij of voor de Svb, is verkregen zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De enkele stelling dat de afgifte van dat bewijs naar Turks recht onrechtmatig is, wat daarvan ook zij, is daartoe onvoldoende. Dat bij de rechter in Turkije inmiddels een zaak aanhangig is gemaakt over de rechtmatigheid van onderzoek van de Svb in Turkije, maakt dat niet anders.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Buur