ECLI:NL:CRVB:2019:4247
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2017. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit van het Uwv hield in dat appellant met ingang van 2 december 2016 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb).
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. Appellant had zijn standpunt onvoldoende onderbouwd met medische stukken die betrekking hebben op de datum in geding. De rechtbank had overtuigend gemotiveerd waarom de beroepsgronden van appellant niet slagen en had terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was. Appellant had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij niet in staat was om uren achtereen te zitten en dat zijn concentratie- en tilvermogen ernstig beperkt waren. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.