ECLI:NL:CRVB:2019:4270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
16/736 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als operator verpakkingen werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd vanwege arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant bij het einde van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een herhaalde aanvraag in 2013, waarbij een verzekeringsarts de belastbaarheid van appellant vaststelde, werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de klachten van appellant op een deugdelijke wijze had betrokken bij de medische beoordeling en dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden. In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat hij minder belastbaar was dan vastgesteld. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld die concludeerde dat de FML van 5 november 2014 voldoende rekening hield met de klachten van appellant. De deskundige oordeelde dat de urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week passend was, gezien de extra tijd die appellant nodig had voor medische verzorging.

De Raad volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.736 WIA

Datum uitspraak: 18 december 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
17 december 2015, 14/8814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Werkgever B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat appellant geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan de werkgever te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de werkgever. De Raad zal geen inhoudelijk-medische overwegingen in deze uitspraak opnemen om te voorkomen dat de werkgever alsnog kennis neemt van de medische situatie van appellant.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke en voor de werkgever is verschenen mr. W.J.F. Nieuwenhuis.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht
De Raad heeft een deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
Deze deskundige heeft op 12 augustus 2019 rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd.
De meervoudige kamer van de Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als operator verpakkingen voor ongeveer 36 uur per week. Appellant heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd omdat hij arbeidsongeschikt was. Deze aanvraag is afgewezen omdat appellant bij einde wachttijd (1 april 2013) minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Op 14 november 2013 heeft appellant het Uwv opnieuw verzocht hem een WIA‑uitkering toe te kennen. In het kader van deze aanvraag heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 16 april 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 18 november 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 63,64% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 4 november 2014 met een FML van 5 november 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Daarin is onder meer bepaald dat appellant gemiddeld 4 uren per dag (tot 5 uren) en gemiddeld ongeveer 20 uren per week (tot 25 uren) kan werken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat het Uwv alle naar voren gebrachte klachten op een deugdelijke en kenbare wijze heeft betrokken bij de medische beoordeling. In de geduide functies wordt de belastbaarheid van appellant niet overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij minder belastbaar is dan in de FML van 5 november 2014 is vastgesteld. Hij heeft er op gewezen dat hij elke dag ongeveer 6 tot 8 uur aan medische verzorging besteedt. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 november 2013 heeft vastgesteld op 63,64%.
4.3.
Nadat de Raad het hoger beroep op de zitting van 28 februari 2018 heeft behandeld, heeft de Raad omdat twijfels zijn gerezen over de voor betrokkene in de FML vastgestelde beperkingen en dan met name over de daarin vastgestelde urenbeperking, een verzekeringsarts verzocht van advies te dienen. Op 12 augustus 2019 heeft I.A.K. Snels, arts arbeid en gezondheid, rapport uitgebracht. Zij heeft geconcludeerd dat er in de FML van 5 november 2014 in principe voldoende rekening is gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten en dat een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week passend is vanwege de extra tijd die appellant nodig heeft voor zijn medische verzorging. Een uitbreiding van werkzaamheden tot 5 uur per dag en 25 uur per week acht zij niet mogelijk. Er zijn geen argumenten om de overige beperkingen zoals opgenomen in de FML van 5 november 2014 als onjuist te beschouwen.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
Snels heeft de aanwezige medische informatie bij de beoordeling betrokken. Zij heeft voorafgaand aan het uitbrengen van haar rapport, appellant op 26 juni 2019 thuis gesproken, zij heeft kennis genomen van de informatie van de behandelaars en literatuurstudie verricht. Partijen hebben de conclusies in het rapport niet bestreden.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De geduide functies kennen alle een belasting van maximaal 4 uren per dag en 20 uren per week.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. Trox