ECLI:NL:CRVB:2019:4270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als operator verpakkingen werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd vanwege arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant bij het einde van de wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een herhaalde aanvraag in 2013, waarbij een verzekeringsarts de belastbaarheid van appellant vaststelde, werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv de klachten van appellant op een deugdelijke wijze had betrokken bij de medische beoordeling en dat de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden. In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat hij minder belastbaar was dan vastgesteld. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld die concludeerde dat de FML van 5 november 2014 voldoende rekening hield met de klachten van appellant. De deskundige oordeelde dat de urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week passend was, gezien de extra tijd die appellant nodig had voor medische verzorging.
De Raad volgde de conclusies van de deskundige en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.