Uitspraak
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Verzoeker had eerder bij het college van burgemeester en wethouders van Leiden een bijstandsuitkering aangevraagd, welke op 22 maart 2018 was ingetrokken. Dit gebeurde na een huisbezoek dat verzoeker niet volledig had meegewerkt. De rechtbank Den Haag had het beroep tegen deze intrekking ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker ging in hoger beroep en vroeg opnieuw om een voorlopige voorziening, omdat hij sinds de intrekking van de bijstand geen inkomsten had en een huurachterstand dreigde te ontstaan.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen gekeken naar de spoedeisendheid van het verzoek. Verzoeker stelde dat hij een aanzienlijk financieel belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij zonder bijstand in financiële problemen verkeerde. Echter, ter zitting bleek dat het college inmiddels een voorschot van 90% van de bijstandsnorm had verstrekt, waardoor verzoeker geen actueel spoedeisend belang meer had bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet in een zodanig zwaarwegend belang verkeerde dat hij de behandeling van de bodemprocedure niet kon afwachten.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier en de voorzieningenrechter hebben de beslissing ondertekend.