ECLI:NL:CRVB:2019:4289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante en de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering. Appellante, die als algemeen medewerkster werkte, meldde zich op 26 januari 2012 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat zij per 23 januari 2014 niet meer recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft meerdere keren haar gezondheidstoestand gemeld, met psychische klachten en pijnklachten, en ontving uiteindelijk een Ziektewet-uitkering.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat zij in staat was om de werkzaamheden te verrichten die door de arbeidsdeskundige waren aangeduid. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waaronder dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische klachten, en dat zij zelfmoordneigingen had ervaren. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische informatie geen bevestiging bood voor de stelling van appellante dat zij op de datum in geding arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef de conclusie van de verzekeringsarts dat appellante geschikt was voor de functies die aan haar waren voorgehouden. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellante per 8 maart 2017 had beëindigd en bevestigde de aangevallen uitspraak.