ECLI:NL:CRVB:2019:435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
17/3937 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstandsuitkering en eigenaarschap onroerende goederen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 10 april 2017. De appellante, een vrouw uit Servië, had een AIO-aanvulling op haar AOW-pensioen ontvangen, maar deze werd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ingetrokken over de periode van 1 juli 2006 tot en met 25 juni 2014. De reden voor deze intrekking was dat appellante niet had gemeld dat zij eigenaar was van onroerende zaken in Servië, wat van belang is voor het recht op bijstand. De Svb vorderde een bedrag van € 34.611,12 terug van appellante, omdat de waarde van de onroerende zaken niet kon worden vastgesteld.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij de onroerende zaken in 1984 en 1989 aan haar zoon had geschonken en dat zij niet op de hoogte was van het feit dat deze nog op haar naam stonden. De rechtbank had echter geoordeeld dat uit kadastergegevens bleek dat appellante geregistreerd stond als eigenaar van de onroerende zaken in de periode in geding. De door appellante overgelegde overeenkomsten van schenking waren niet notarieel vastgelegd, waardoor volgens Servisch recht geen geldige eigendomsoverdracht had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat appellante nog steeds eigenaar was en dat zij verantwoordelijk was voor het niet melden van haar eigendom.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.3937 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2017, 16/6840 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Servië) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 februari 2019
Zitting hebben: W.H. Bel als voorzitter en Y.J. Klik en P.J. Huisman als leden
Griffier: J. Tuit
Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P. Stahl-de Bruin.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. De Svb heeft de bijstand van appellante die een aanvulling vormde op haar AOW-pensioen (AIO-aanvulling) ingetrokken over de periode van 1 juli 2006 tot en met 25 juni 2014 (periode in geding) en een bedrag van € 34.611,12 van haar teruggevorderd. De reden hiervoor is dat appellante in deze periode als eigenaar van onroerende zaken in Servië beschikte over vermogen. Dat heeft ze niet gemeld bij de Svb, terwijl dit wel van belang is voor het recht op bijstand. Omdat de waarde van de onroerende zaken in de periode in geding niet kan worden vastgesteld, heeft de Svb het hele bedrag van de toen betaalde
AIO-aanvulling teruggevorderd van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de onroerende zaken al in 1984 en 1989 aan haar zoon heeft geschonken en daarmee het juridisch eigendom aan hem heeft overgedragen. Zij wist niet dat er nog onroerende zaken op haar naam stonden. Verder heeft de rechtbank aan het e-mailbericht van de vertrouwensadvocaat met informatie over de eigendomsoverdracht van onroerende zaken in Servië niet de juiste waarde toegekend.
4. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de gegevens van het kadaster voldoende blijkt dat appellante in de periode in geding stond geregistreerd als eigenaar van onroerende zaken in Servië. De door appellante overgelegde overeenkomsten van schenking van de onroerende zaken aan haar zoon in 1984 en 1989 zijn niet notarieel vastgelegd of door een rechter bekrachtigd. Volgens de informatie van de vertrouwensadvocaat is daarom naar Servisch recht geen sprake van een geldige eigendomsoverdracht van de onroerende zaken van appellante aan haar zoon. Appellante was in de periode in geding dus nog steeds eigenaar van de onroerende zaken en als eigenaar kon zij over het daarin vastgelegde vermogen beschikken. Dat zij hiervan niet op de hoogte was komt voor haar rekening en risico. Het ontbreken van opzet bij appellante maakt dat niet anders. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) W.H. Bel
md