ECLI:NL:CRVB:2019:449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
18/4843 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen Wajong-uitkering na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in aanmerking was gebracht voor een Wajong-uitkering, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 24 januari 2017, waarin haar werd medegedeeld dat zij geen informatie had verstrekt en dat haar uitkering verlaagd zou worden. Appellante stelde dat zij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat appellante niet had aangetoond dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt en vroeg om een uitzondering op de regels vanwege de problemen die de verlaging van haar uitkering met zich meebracht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was. Appellante had niet aangetoond dat zij het besluit op een zodanig tijdstip had ontvangen dat zij redelijkerwijs niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had kunnen maken. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4843 WAJONG

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 juli 2018, 18/1063 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadour.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij brief van
25 oktober 2016 en herhaald bij brief van 6 december 2016 heeft het Uwv appellante geïnformeerd over de voorlopige beoordeling van haar arbeidsvermogen en haar verzocht om een bijgesloten formulier in te vullen en terug te sturen voor de definitieve beoordeling.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen informatie heeft verstrekt. De voorlopige beoordeling dat appellante arbeidsvermogen heeft of kan ontwikkelen is daarom ongewijzigd gebleven. Dit heeft tot gevolg dat appellante met ingang van 1 januari 2018 recht heeft op een Wajong-uitkering van 70% van het minimumloon in plaats van 75% van het minimumloon. Bij brief van 5 december 2017 heeft het Uwv appellante hieraan herinnerd en haar geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de verlaging van haar uitkering.
1.3.
Op 8 december 2017 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
24 januari 2017. Het Uwv heeft appellante geïnformeerd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en gevraagd naar de reden daarvan. Appellante heeft in haar reactie geen reden gegeven voor de termijnoverschrijding. Zij heeft volstaan met de stelling dat zij van mening is tijdig bezwaar te hebben gemaakt. Bij besluit van 4 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2017, maar uitsluitend of appellante een geldige reden had voor de te late indiening van het bezwaarschrift. Hierbij lag het op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat zij het besluit op een zodanig moment heeft ontvangen dat moet worden geoordeeld dat zij redelijkerwijs niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had kunnen maken en de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. Daarin is appellante volgens de rechtbank niet geslaagd. De enkele stelling dat zij het besluit van 24 januari 2017 met vertraging heeft ontvangen is daarvoor onvoldoende.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verlaging van de Wajong-uitkering voor veel problemen zorgt en verzocht voor haar een uitzondering te maken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is, wordt gevolgd. Appellante heeft niet aangetoond, dan wel aannemelijk gemaakt, dat de ontvangst van het besluit van 24 januari 2017 op een zodanig tijdstip heeft plaatsgevonden dat, gelet op de omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet binnen de termijn een – voorlopig – bezwaarschrift kon worden ingediend. Appellante heeft dit oordeel in hoger beroep ook niet inhoudelijk bestreden. In de gestelde ondervonden problemen door de verlaging van de Wajong-uitkering kan geen reden zijn gelegen voor een andersluidend oordeel, omdat daarin geen grond kan zijn gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2.
Gelet op overweging 4.1 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M.A.A. Traousis
md