ECLI:NL:CRVB:2019:455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
18/2804 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte looptijd van maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor beschermd wonen en begeleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, geboren in 1989, heeft beperkingen als gevolg van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) en ontving eerder zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem heeft appellant een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor een beperkte duur van twee jaar. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat hij van mening is dat hij recht heeft op een langere indicatieduur.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geoordeeld dat het college op goede gronden de maatwerkvoorziening voor twee jaar heeft verstrekt. De rechtbank verwees naar de Beleidsregels Beschermd Wonen van de gemeente Doetinchem, waarin is opgenomen dat de indicatie voor Beschermd Wonen in beginsel voor maximaal twee jaren wordt verstrekt. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de situatie niet goed heeft beoordeeld en dat er redenen zijn voor een langere indicatieduur.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij in afwijking van de beleidsregels in aanmerking zou moeten komen voor een langere indicatieduur. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2804 WMO15

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
10 april 2018, 17/5061 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2019. Namens appellant is mr. Ouwerkerk-Hoogendonk verschenen, bijgestaan door zijn moeder [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.J. van Hees‑van der Klok en R.P.J. Hengeveld.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1989, heeft beperkingen als gevolg van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS). Appellant beschikte over een indicatie voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten voor de periode van 27 augustus 2014 tot en met 20 maart 2016. CIZ heeft deze indicatie afgegeven in de vorm van een zorgzwaartepakket GGZ2C. Het college heeft de indicatie verlengd tot 1 augustus 2016 en op die basis een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2016 heeft het college aan appellant voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2017 een maatwerkvoorziening Beschermd Wonen volgens het pakket 3 GGZ-C (beschermd wonen met intensieve begeleiding) verstrekt, te ontvangen in de vorm van een pgb ter grootte van € 2.280,82 per maand. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 28 september 2016 heeft het college het pgb verhoogd naar € 3.887,- per maand voor de periode van 1 oktober 2016 tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
1.4.
Bij besluit van 22 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2016 gegrond verklaard. Het college heeft appellant over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 juli 2018 een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een pgb op basis van een etmaaltarief voor Wonen beschut ambulant en 18 uur en 45 minuten per week op basis van een tarief voor Begeleiding individueel (stabiliseren en helpen bij) in de vorm van een pgb. Dit resulteerde in een pgb ter grootte van € 3.878,33 per maand. Als gevolg van het besluit van 28 september 2016 bedroeg het pgb over de periode van 1 oktober 2016 tot en met 3 oktober 2017 € 3.887,- per maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het college de maatwerkvoorziening op goede gronden voor twee jaar heeft kunnen verlenen. In artikel 4.2 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2017 is opgenomen dat de indicatie voor Beschermd Wonen in beginsel voor maximaal twee jaren is om sturing te geven aan het structureel begeleiden van mensen met een indicatie voor Beschermd Wonen en daar waar het kan mensen daadwerkelijk de kans te geven door te stromen. Na afloop van de indicatieduur kan de indicatie indien nodig na een nieuwe melding weer worden verlengd. Daarbij heeft het college toegelicht dat bij gelijkblijvende omstandigheden de verlenging een administratieve handeling is, die buiten appellant om kan gaan en dus voor hem niet belastend zal zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in afwijking hiervan in aanmerking moet komen voor een langere indicatieduur. Dat een indicatieduur van vijf jaren tot meer rust bij hem zou leiden dan twee jaren is daarvoor ontoereikend. Appellant heeft juist ondersteuning om die zorg en onrust weg te nemen. Daarnaast heeft appellant niet medisch geobjectiveerd dat het voor zijn gezondheid slecht zou zijn als hij eerder dan binnen vijf jaren te maken krijgt met herindicatie.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de overwegingen van de rechtbank niet overeenkomen met de praktijk. Na afloop van de in geding zijnde indicatie heeft appellant zich bij het college gemeld voor een verlenging van de maatwerkvoorziening. Vervolgens heeft het college appellant uitgenodigd voor een keukentafelgesprek, waarna een medisch onderzoek zal volgen. Het verlengen van een indicatie is dus duidelijk geen administratieve kwestie zoals het college ter zitting van de rechtbank heeft toegelicht. Mogelijk had de rechtbank anders overwogen als de rechtbank de juiste informatie had gekregen. De hele situatie is niet goed voor appellant. Er is alle reden voor een indicatieduur van langer dan twee jaren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Anders dan appellant meent, valt in de aangevallen uitspraak niet te lezen dat de rechtbank de toelichting van het college ter zitting doorslaggevend heeft geacht in zijn overweging dat het college op goede gronden de maatwerkvoorziening voor de duur van twee jaar heeft verstrekt. De rechtbank heeft gewezen op het bepaalde in artikel 4.2 van de Beleidsregels Beschermd Wonen gemeente Doetinchem 2017, waarin is gemotiveerd waarom een indicatie voor Beschermd Wonen in beginsel voor maximaal twee jaren wordt verstrekt. Niet is gebleken dat het college daarmee de grenzen van een redelijke beleidsbepaling heeft overschreden. Het college heeft toegelicht waarom ook in het geval van appellant deze termijn is aangehouden en heeft daarbij gewezen op de (potentiële) dynamiek in het leven van appellant (hij is in 2015 zelfstandig gaan wonen en is een HBO-opleiding gaan volgen). Van belang is verder dat appellant niet heeft onderbouwd, met medische stukken of anderszins objectiveerbaar, waarom het college in afwijking van de aangehaalde beleidsregels in zijn geval van een langere indicatieduur voor de verstrekte maatwerkvoorziening had moeten uitgaan (vergelijk de uitspraak van de Raad van
21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:607). Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de enkele stelling van appellant dat een indicatieduur van vijf jaar tot meer rust zou leiden, daarvoor onvoldoende is.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) O.V. Vries
md