In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 14 maart 2014 ziek meldde met psychische klachten, astma en migraine, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering per 14 april 2015. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusie van de deskundige, die op 23 augustus 2018 een rapport uitbracht, correct heeft overgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend aangetoond dat de geselecteerde functies voor appellante, ondanks de gewijzigde FML, geschikt zijn. De Raad concludeert dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is geweest.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellante niet in een situatie van geen benutbare mogelijkheden verkeerde. De Raad heeft in hoger beroep de medische beoordeling van de klachten van appellante heroverwogen en de deskundige ingeschakeld om de situatie opnieuw te beoordelen. De deskundige concludeerde dat appellante beperkingen ondervond, maar dat de functies die haar waren toegewezen nog steeds passend waren. De Raad heeft de eerdere uitspraak bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.024,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 169,-.