ECLI:NL:CRVB:2019:477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
14/6385 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en causaal verband tussen maag- en darmklachten en tumor achter het oog

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, meldde zich op 24 maart 2011 ziek met maag- en darmklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. In 2012 vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv weigerde deze op 1 februari 2013, omdat er geen recht op bestond. Appellant stelde dat er een causaal verband was tussen zijn eerdere klachten en een tumor die in juni 2013 werd geconstateerd. Het Uwv ontkende dit en verklaarde dat de tumor een andere ziekte was dan waarvoor appellant eerder was uitgevallen.

De Raad heeft deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. Internist-oncoloog dr. C.J. Rodenburg en oogarts em. prof. dr. M.P. Mourits hebben rapporten uitgebracht waarin zij concludeerden dat er geen causaal verband bestaat tussen de maag- en darmklachten en de tumor. De Raad oordeelde dat de rapporten van de deskundigen overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om van deze conclusies af te wijken. Appellant's argumenten werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

14.6385 WIA

Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 oktober 2014, 13/3329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft internist-oncoloog dr. C.J. Rodenburg benoemd als deskundige. Rodenburg heeft op 8 mei 2017 een rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben op het rapport van Rodenburg gereageerd.
Vervolgens heeft de Raad oogarts em. prof. dr. M.P. Mourits benoemd als deskundige. Mourits heeft op 20 juli 2018 een rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben op het rapport van Mourits gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 16 januari 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als heftruckchauffeur. Hij heeft zich op 24 maart 2011 ziek gemeld met maag- en darmklachten. Hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 13 december 2012 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 1 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat er met ingang van 21 maart 2013 voor appellant geen recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 21 mei 2013 ongegrond verklaard.
1.2.
In juni 2013 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, vanwege een tumor achter het oog waaraan hij op 25 juni 2013 is geopereerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 juli 2013 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 juni 2013 en vastgesteld dat appellant per die datum geen recht heeft op een WIA‑uitkering omdat er sprake is van een andere ziekte dan waarvoor hij eerder is uitgevallen. Bij besluit van 21 november 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er causaal verband is tussen de maag- en darmklachten waarmee appellant is uitgevallen in maart 2011 en de in juni 2013 geconstateerde tumor achter het oog. Deze causaliteit is door de huisarts bevestigd en deze bevestiging wordt vanuit het UMCG ondersteund.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van causaliteit en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de vraag of de toegenomen beperkingen voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan appellant per 21 maart 2013 een WIA‑uitkering is geweigerd. Meer concreet gaat het om de vraag of er causaliteit is tussen de maag- en darmklachten en de tumor achter het oog.
4.2.
De Raad heeft aanleiding gezien zich te laten voorlichten door internist-oncoloog Rodenburg. Hij stelt in zijn rapport van 8 mei 2017 dat er geen relatie is tussen de maag- en darmklachten en de tumor. Wel acht de deskundige het nuttig een oogarts of KNO‑arts nader onderzoek te laten verrichten, omdat de tumor goedaardig bleek te zijn en dat om die reden een internist‑oncoloog niet de meest aangewezen deskundige is.
4.3.
Vervolgens heeft op 20 juli 2018 oogarts Mourits zijn rapport uitgebracht. Hij heeft verklaard dat er geen enkel medisch argument bestaat voor het aannemen van causaal verband tussen de maag- en darmklachten en de tumor achter het oog.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. De rapporten van de twee deskundigen geven blijk van zorgvuldige onderzoeken en zijn inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De conclusies van de deskundigen berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellante beschikbare medische informatie.
4.5.
Appellant heeft naar voren gebracht dat hij – met de huisarts – van mening blijft dat er wel causaliteit is. Appellant heeft zijn stelling niet nader onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat hierboven is beschreven. Beide deskundigen hebben een duidelijk en gelijkluidend antwoord gegeven op de in 4.1 geformuleerde vraag.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) G.D. Alting Siberg
md