ECLI:NL:CRVB:2019:518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
17-5350 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van woonadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 1 september 2010 bijstand ontving, had een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend op 4 februari 2016. Het dagelijks bestuur van het Werkplein Fivelingo heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast bij de aanvrager ligt en dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn woon- en leefsituatie. Tijdens huisbezoeken op 4 en 18 februari 2016 zijn er geen aanwijzingen gevonden dat appellant daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om zijn bijstandsbehoevendheid aan te tonen en de rol van het dagelijks bestuur in het controleren van de verstrekte informatie.

Uitspraak

17.5350 PW

Datum uitspraak: 22 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 juni 2017, 16/4852 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het Werkplein Fivelingo (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Per 1 januari 2017 oefent het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Participatiewet (PW) uit die voorheen door het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het dagelijks bestuur van de ISD Noordoost.
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift en appellant een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 17/698 PW, 17/699 PW en
18/4875 PW, plaatsgevonden op 11 december 2018. Voor appellant is mr. Van Dijk verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Nijkeuter.
In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 september 2010 bijstand, laatstelijk op grond van de PW. Bij besluit op bezwaar van 7 juni 2016, voor zover hier van belang, heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van 6 september 2012 ingetrokken. Bij uitspraak van
17 januari 2017 (16/2779 en 16/3894) heeft de rechtbank het beroep tegen dat besluit gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen. Bij uitspraak van heden (17/698 PW e.v.) heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
1.2.
Appellant heeft op 4 februari 2016 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Appellant heeft als adres opgegeven [adres] (opgegeven adres). Naar aanleiding van de aanvraag heeft het dagelijks bestuur een onderzoek laten instellen naar de feitelijke woonsituatie van appellant. In dat kader heeft het Team Inkomen van het dagelijks bestuur (Team Inkomen) op 4 februari 2016 een intakegesprek gevoerd met appellant en aansluitend een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres. Op 18 februari 2016 heeft het Team Inkomen een tweede huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres en gegevens op Marktplaats.nl geraadpleegd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 24 maart 2016.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 december 2016 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 21 januari 2016, de datum waarop appellant zich heeft gemeld voor het doen van een aanvraag, tot en met 24 maart 2016, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen onder meer over zijn woon- en leefsituatie en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Het dagelijks bestuur heeft zich, anders dan appellant meent, op grond van zijn onderzoeksbevindingen terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Daarbij komt met name betekenis toe aan de tijdens de huisbezoeken op 4 februari 2016 en
18 februari 2016 aangetroffen feitelijke situatie. Zo heeft Team Inkomen bij huisbezoeken aan deze woning op 4 februari 2016 en 18 februari 2016 geen verse etenswaren aangetroffen, maar alleen een fles frisdrank. In de woning waren geen wasmachine, verzorgingsartikelen van appellant en ook geen administratie aanwezig. Appellant, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij woonde op het door hem opgegeven adres. Dat de woning op het opgegeven adres wel - en anders dan voorheen - was aangesloten op het water maakt dit, gelet op wat uit de huisbezoeken naar voren is gekomen, niet anders.
4.4.
Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat hem onder gelijk gebleven omstandigheden met ingang van 27 maart 2016 bijstand is verleend. Deze stelling kan appellant niet baten, nu deze bijstandsverlening ziet op een andere periode en niet afdoet aan de onderzoeksbevindingen die aan de hier in geding zijnde afwijzing ten grondslag zijn gelegd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Voor een toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is daarom geen grond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2019.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J. Smolders
md