ECLI:NL:CRVB:2019:52
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant, die als beheerder van gebouwen werkte, had zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten en ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 4 maart 2013 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid en hem geen recht meer op ziekengeld toekende. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij door zijn vermoeidheidsklachten niet in staat was om zijn werk te verrichten. De Raad heeft deskundigen benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat er geen medische afwijkingen waren die het verrichten van de arbeid belemmerden. De deskundigenrapporten waren zorgvuldig en consistent, en de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geschikt was voor zijn arbeid.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor een aanvullend onderzoek door een psycholoog, zoals door appellant was bepleit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de ZW, omdat hij geschikt werd geacht voor de laatst verrichte arbeid van beheerder.