ECLI:NL:CRVB:2019:549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand met toepassing van zesmaandenjurisprudentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 30 december 2013 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering van haar bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 6 januari 2016 besloten om de bijstand over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 december 2015 te herzien en de kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 8.231,87. Dit besluit werd later verlaagd tot € 3.286,01 na een bezwaar van appellante.
De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de terugvordering vastgesteld op € 2.766,80. De rechtbank verwierp de beroepsgrond van appellante dat de peildatum voor de zesmaandenjurisprudentie 1 maart 2014 zou moeten zijn. De zesmaandenjurisprudentie houdt in dat de bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen in de tijd wordt beperkt indien het bestuursorgaan geen, onvoldoende of niet tijdig actie heeft ondernomen op een verkregen signaal dat er mogelijk te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt.
In hoger beroep herhaalde appellante haar beroepsgrond, maar de Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de peildatum voor de zesmaandenjurisprudentie niet 1 maart 2014 kon zijn voor de tweede periode van bijstandsverlening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.