ECLI:NL:CRVB:2019:554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verblijf in het buitenland langer dan vier weken zonder zeer dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en was ontheven van arbeidsverplichtingen. Appellante had het college op 9 december 2016 geïnformeerd dat zij van 14 januari 2017 tot en met 15 april 2017 in het buitenland wilde verblijven. Het college gaf toestemming voor verblijf van 14 januari tot 10 februari 2017, maar weigerde toestemming voor het verblijf van 11 februari tot 15 april 2017. Appellante verbleef vanaf 14 januari 2017 in Suriname en ontving op 14 februari 2017 een besluit van het college waarin haar bijstand met ingang van 11 februari 2017 werd ingetrokken, omdat zij langer dan vier weken buiten Nederland verbleef.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de reden van het verblijf in het buitenland niet relevant was voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de PW. Appellante stelde dat zij recht had op een langer verblijf in het buitenland vanwege haar vrijstelling van arbeidsverplichtingen, maar de rechtbank wees erop dat deze bepaling sinds 1 januari 2012 niet meer van kracht was. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat appellante in 2014 voor het laatst toestemming had gekregen voor een verblijf langer dan vier weken.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad voegde hieraan toe dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij een naar tijd niet beperkte vrijstelling had van haar sollicitatie- en/of re-integratieplicht. De omstandigheden van het verblijf in Suriname waren voorzienbaar en er was geen acute noodsituatie die het verlenen van bijstand onvermijdelijk maakte. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.