In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als magazijnmedewerker werkte, was sinds 30 maart 2011 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. In 2013 werd zij in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar in 2016 trok het Uwv haar uitkering in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment op 0% werd vastgesteld. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting werd appellante bijgestaan door haar advocaat en een deskundige. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de intrekking van de uitkering ten grondslag lag, voldeed aan de zorgvuldigheidseisen. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die was opgesteld door het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, omdat de medische gegevens voldoende waren om de belastbaarheid van appellante vast te stellen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het proces.