ECLI:NL:CRVB:2019:588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en terugvordering na op geld waardeerbare werkzaamheden in pizzeria
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1993 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2015 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht in de pizzeria van zijn zoon, wat leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant inderdaad werkzaamheden heeft verricht die een reële loonwaarde vertegenwoordigen. De Raad oordeelt dat de door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals de Turkse cultuur en de familieband, niet voldoende zijn om te concluderen dat er geen sprake was van op geld waardeerbare werkzaamheden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de werkzaamheden niet te melden aan het Uwv.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De financiële problemen die appellant aanvoert, zijn niet onderbouwd en kunnen niet als dringende reden worden aangemerkt. De beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering en toeslag te herzien en de onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen, wordt bevestigd.