ECLI:NL:CRVB:2019:589
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor geselecteerde functies na beëindiging van de Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als grondwerker werkzaam was, had zich op 29 april 2015 ziek gemeld met diverse klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 3 juni 2016. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, stellende dat zijn beperkingen door de artsen van het Uwv waren onderschat. De Raad oordeelde echter dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de geschiktheid van de appellant voor de geselecteerde functies, zoals produktiemedewerker in de metaal- en elektro-industrie, voldoende was gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.