ECLI:NL:CRVB:2019:594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
16/6326 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 20 november 2013 ziek meldde vanwege rugklachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek concludeerde het Uwv dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep bij de rechtbank Amsterdam, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat er sprake was van een groter wordend aneurysma en andere gezondheidsklachten die haar in staat zouden moeten stellen om de geselecteerde functies niet te vervullen. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat de aangenomen beperkingen in voldoende mate aansloten bij de medische problematiek van appellante en dat er geen medische gegevens waren die de stelling van appellante onderbouwden dat er meer beperkingen aangenomen moesten worden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6326 WIA

Datum uitspraak: 21 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 augustus 2016, 16/3558 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2019. Namens appellante is
mr. Goettsch verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster housekeeping. Zij heeft zich op
20 november 2013 ziek gemeld wegens rugklachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellante verminderd belastbaar geacht in verband met chronische lage rugklachten en spanningsklachten en beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2015. De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de FML voor appellante functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van 0%. Bij besluit van 21 december 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 18 november 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan
35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante
tegen het besluit van 21 december 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de uitkomsten van het medisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn onderzoeksmethoden, argumentatie en bevindingen inzichtelijk vastgelegd en hij heeft de beschikbare medische informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank ziet ook geen reden de medische beoordeling voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom er niet meer beperkingen hoeven te worden aangenomen. Met door appellante ervaren klachten die niet medisch objectiveerbaar zijn kan geen rekening worden gehouden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank de geschiktheid van de geselecteerde functies duidelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt appellante niet in haar betoog dat haar beheersing van de Nederlandse taal een belemmering vormt voor het verrichten van de functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Zij heeft een groter wordend aneurysma, wat risico’s meebrengt en waarnaar nog steeds onderzoek wordt gedaan. Voorts heeft ze dagelijks hoofdpijn, zijn er witte puntjes in de hersenen aangetroffen, heeft ze een hoge bloeddruk, heeft ze last van dubbel zien en wazig zien, heeft ze een verlammend gevoel aan het gezicht en heeft ze rugklachten. Appellante acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is te twijfelen aan de conclusies daaruit. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat dit onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek en informatie van de behandelend sector. De door appellante naar voren gebrachte lage rugklachten, neurologische en psychische klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft over de neurologische klachten toegelicht dat onduidelijk is of sprake is van een functionele overdekking of een neurologisch beeld. Voor de spanningsklachten, die verband houden met de onduidelijke neurologische aandoening, heeft de verzekeringsarts een aantal beperkingen aangenomen in persoonlijk en sociaal functioneren. Wegens de chronische lage rugklachten die geduid zijn als aspecifiek, is appellante beperkt geacht in onder meer zwaar tillen, frequent buigen en lopen en staan tijdens het werk. De verzekeringsarts ziet geen indicatie voor het aannemen van een urenbeperking wegens vermoeidheidsklachten omdat een medische oorzaak voor deze klachten ontbreekt. Ook voor de hoofdpijnen en witte puntjes is geen medische verklaring gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 13 april 2016 gemotiveerd geconcludeerd dat de aangenomen beperkingen in voldoende mate aansluiten bij de medische problematiek van appellante en dat er geen medische gegevens naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Uit de informatie van de neuroloog van 1 december 2015 en
18 december 2015 blijkt dat de klachten tijdelijk en aspecifiek zijn, mogelijk functioneel zonder evidente objectiveerbare afwijkingen bij beeldvorming. Er is een klein aneurysma geconstateerd dat nog niet behandeld hoeft te worden. Dat uit nagekomen informatie blijkt dat het aneurysma groter is geworden vormt geen reden voor het aannemen van extra beperkingen omdat geen sprake is van complicaties als gevolg van het aneurysma. Appellante heeft ook in hoger beroep haar stelling dat meer beperkingen aangenomen moeten worden niet met medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 november 2015 heeft de rechtbank terecht overwogen dat met de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 april 2016 en aanvullend in zijn rapport van 23 juni 2016 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Daaruit volgt dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W.M. Swinkels
md