ECLI:NL:CRVB:2019:622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
17/3782 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 1992 als verkoopmedewerker werkte, had zich op 12 april 2013 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had zijn aanvraag afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde arbeidsmogelijkheden van de appellant correct waren. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Hij verwees naar verschillende medische documenten en beslissingen van de gemeente die zijn beperkingen zouden onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die twijfel zaaiden aan de eerdere vaststellingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3782 WIA

Datum uitspraak: 20 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 april 2017, 16/2144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant werkte laatstelijk sinds 1992 als verkoopmedewerker bij [naam bedrijf] voor 37,5 uur per week. Met ingang van 12 april 2013 heeft hij zich ziek gemeld. Bij besluit van 10 april 2016 heeft het Uwv de aanvraag van appellant tot het toekennen van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 12 april 2015 (datum in geding) afgewezen. Bij besluit van 13 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Zo hebben de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend artsen van appellant in hun beoordeling meegenomen. Niet gebleken is dat die informatie onjuist is uitgelegd. De door appellant in beroep overgelegde gegevens wekken geen twijfel over de correctheid van de vaststelling van zijn belastbaarheid op de datum in geding. Er is geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellant op onjuiste wijze in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 29 februari 2016 zijn neergelegd. Bij een beoordeling als deze wordt geen rekening gehouden met alle − subjectief − ervaren gezondheidsklachten van de betrokkene. De rechtbank heeft geen reden om te concluderen dat het Uwv de (objectiveerbare) klachten heeft onderschat. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat appellant medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat hij medisch gezien niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Hij heeft hierbij gewezen op een beslissing van 4 april 2017 tot toekenning van Duitse Rente over de periode 1 juli 2016 tot 30 juni 2019, informatie van zijn huisarts van 30 juli 2018, een gespreksverslag in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning met een medewerker van de gemeente Sittard-Geleen van 30 juni 2017 en beslissingen tot toekenning van huishoudelijke ondersteuning van 29 juni 2018 en een scootmobiel door de gemeente Sittard-Geleen van 21 november 2018.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht, worden geheel onderschreven. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie en informatie van zijn behandelend artsen. Tevens is het rapport van 23 december 2015 van dr. B. Fiedler, Fachärztin für Psychiatrie und Psychotherapie, bij de beoordeling betrokken. Dat er bij appellant sprake is van medisch geobjectiveerde klachten is niet in geschil. Er zijn in verband hiermee ook beperkingen aangenomen, appellant is immers aangewezen op niet te stresserend voorspelbaar werk in dagdienst, dat fysiek niet te zwaar en niet rugbelastend mag zijn. Daarnaast geldt dat staan beperkt is tot een half uur aaneengesloten gedurende vier uur per dag. Dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden kan niet worden opgemaakt uit de rapporten van de verzekeringsartsen en evenmin uit de informatie van de behandelaars over april 2015. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend op grond waarvan twijfel ontstaat aan de voor hem vastgestelde arbeidsmogelijkheden. Daarbij wordt erop gewezen dat de in hoger beroep ingebrachte gegevens geen betrekking hebben op de datum in geding.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 februari 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.D. Alting Siberg
ew