ECLI:NL:CRVB:2019:701
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 2 mei 2017 oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante per 16 september 2015 geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante, die zich op 28 oktober 2008 ziek meldde, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na een auto-ongeluk en psychische klachten. Het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er meer beperkingen in haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat het medisch onderzoek volledig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch gezien geschikt waren, ondanks haar klachten over lezen en schrijven. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met P.B. van Onzenoort als griffier, op 28 februari 2019.