3.2.Ter zitting heeft appellant met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12, Korošec) betoogd dat de rechtbank het beginsel van de equality of arms heeft miskend door niet over te gaan tot benoeming van een deskundige of in elk geval de deskundige Jolles, die eerder in de Ziektewetzaak had gerapporteerd, te raadplegen. Appellant heeft daartoe – zakelijk weergegeven – betoogd dat er in de beoordelingssystematiek van het Uwv altijd een zekere mate van ongelijkheid bestaat en dat het idee lijkt te overheersen dat de verzekeringsarts overal verstand van heeft. Volgens appellant is er een duidelijke parallel tussen de medische commissies waarover het arrest Korošec gaat enerzijds, en de verzekeringsartsen van het Uwv anderzijds. Desgevraagd heeft appellant te kennen gegeven dat hij heeft overwogen opnieuw een orthopedisch chirurg als deskundige in te schakelen, maar dat de hoge kosten die dat zou meebrengen hem daarvan hebben weerhouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) is de methode vastgelegd waarmee verzekeringsartsen (en arbeidsdeskundigen) van het Uwv tot hun oordeelsvorming komen.
4.1.2.In artikel 2, eerste lid, van het Sb is het volgende bepaald:
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek.
4.1.3.In artikel 3 van het Sb is het volgende bepaald:
1. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek strekt ertoe vast te stellen of betrokkene ten gevolge van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot werken.
2. Daarbij onderzoekt de verzekeringsarts of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft.
3. Tevens stelt de verzekeringsarts vast welke beperkingen betrokkene in zijn functioneren in arbeid ondervindt ten gevolge van het verlies of vermindering van vermogens, bedoeld in het tweede lid, alsmede in welke mate betrokkene belastbaar is voor arbeid.
4. De verzekeringsarts stelt bij een beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in de hoofdstukken 1a en 3 van de Wajong, van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wajong, en van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, vast of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.
4.1.4 .Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Sb voldoet het verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan de volgende vereisten:
a. de gebruikte onderzoeksmethoden, argumentatie, bevindingen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek worden schriftelijk vastgelegd;
b. een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal tot dezelfde bevindingen en conclusies kunnen leiden;
c. de redeneringen en conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn vrij van innerlijke tegenspraak.
Op grond van het tweede lid van dit artikel geschieden de vaststellingen en het onderzoek, bedoeld in artikel 3, aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.
4.2.1.In het arrest Korošec is (in rechtsoverweging 52), onder verwijzing naar het arrest van
5 juli 2007 (ECLI:CE:ECHR:2007:0705JUD003193004, zaaknummer 31930/04, Sara Lind Eggertsdóttir), bepaald dat voor de ’neutrality’ van een door de (bestuurs)rechter benoemde (medisch) deskundige de volgende factoren van belang zijn: 1. de aard van de aan de deskundige opgedragen taak, 2. de positie van de deskundige in de hiërarchie tot het betrokken bestuursorgaan en 3. de rol van de deskundige in de procedure
,in het bijzonder het gewicht dat door de rechter aan het deskundigenoordeel wordt toegekend. Het begrip ‘neutrality’ heeft betrekking op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een deskundige en zal hierna worden aangeduid als ‘onpartijdigheid’. Het EHRM heeft in het arrest Korošec en in het arrest van 17 november 2015, (ECLI:CE:ECHR:2015:1117DEC002627512, zaaknummer 26275/12, Spycher) bepaald dat deze factoren ook van belang zijn bij de beoordeling van de onpartijdigheid van medisch deskundigen die in opdracht van een bestuursorgaan een advies uitbrengen en waarbij die adviezen een rol spelen in de rechterlijke procedure.
4.2.2.In de arresten Korošec en Spycher en de arresten van 3 mei 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311, zaaknummer 7183/11, Letinčić) en 23 mei 2017 (ECLI:CE:ECHR:2017:0523JUD005693513, zaaknummer 56935/13, Zovko) heeft het EHRM benadrukt dat het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onder andere omvat dat elke partij een redelijke kans of gelegenheid krijgt om haar zaak te bepleiten zonder dat er sprake is van een substantieel ongelijke positie ten opzichte van de wederpartij.
4.2.3.In zaken waarin het Uwv een beoordeling verricht als bedoeld in artikel 2 van het Sb vindt het verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats door verzekeringsartsen. Deze verzekeringsartsen zijn in dienst van het Uwv, dan wel hebben anderszins een overeenkomst met het Uwv. De naar aanleiding van deze onderzoeken opgestelde verzekeringsgeneeskundige rapporten en de daarin neergelegde verzekeringsgeneeskundige oordelen vormen mede de basis voor de besluitvorming door het Uwv. Gelet op de hierboven genoemde arresten moeten de rapporten van verzekeringsartsen van het Uwv worden aangemerkt als rapporten van een medisch deskundige waarin een deskundigenoordeel is neergelegd. Als gevolg van het gegeven dat een verzekeringsarts in dienstbetrekking tot het Uwv staat, dan wel anderszins een overeenkomst heeft met het Uwv als procespartij, kan twijfel rijzen aan de onpartijdigheid van deze verzekeringsarts. Dit kan zich ook voordoen bij andere deskundigen die in opdracht van het Uwv onderzoek verrichten. Dit betekent dat een betrokkene in zoverre in beginsel niet in een gelijke positie ten opzichte van het Uwv verkeert.
4.2.4.Uit de genoemde arresten van het EHRM vloeit onder meer voort dat de twijfel aan de onpartijdigheid van de medisch deskundige niet leidt tot een schending van artikel 6 EVRM als deze twijfel niet objectief kan worden gestaafd. In dat kader is van belang dat het de taak van de bestuursrechter is om zo nodig compensatie te bieden indien een partij niet in een gelijke positie verkeert ten opzichte van de wederpartij (zie hierover ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag, ECLI:NL:RVS:2017:1674). Daarvan uitgaande is er aanleiding om de uitgangspunten bij de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen nader te preciseren. Met inachtneming van de door artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) getrokken grenzen, wordt die toetsing bepaald door de gronden die een betrokkene aanvoert tegen de medische onderbouwing van de besluitvorming en het bewijs dat een betrokkene in dat verband aanvoert. Uitgangspunt: beoordeling in drie stappen door de bestuursrechter
Stap 1: De zorgvuldigheid van de besluitvorming
5. De vereisten waaraan de besluitvorming van het Uwv moet voldoen vloeien voort uit de Awb en het Sb. Rapporten van verzekeringsartsen moeten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn. In het geval dat een rapport van een verzekeringsarts niet voldoet aan de vereisten van artikel 4 van het Sb zal het bestreden besluit alleen al om die reden bij de bestuursrechter geen stand kunnen houden.