ECLI:NL:CRVB:2019:721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
17/7645 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen en de gevolgen van meldingen van derden

Op 19 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2017. De zaak betreft de toekenning van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aan appellant, die eerder was beëindigd omdat hij langer dan de toegestane periode in het buitenland verbleef. Appellant had in 2013 een aanvraag ingediend voor een AIO-aanvulling, maar deze werd pas in 2016 opnieuw toegekend. De Raad oordeelde dat de AIO-aanvulling terecht met ingang van 23 augustus 2016 was toegekend en niet met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2014, zoals appellant had bepleit. De Raad stelde vast dat de telefonische vragen van kennissen van appellant over de betaalbaarheid van AOW en AIO geen melding waren als bedoeld in artikel 47d van de Participatiewet (PW). Hierdoor was er geen aanleiding om de aanvraag van appellant eerder te honoreren. De Raad oordeelde dat appellant niet tijdig had gereageerd op eerdere besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

17.7645 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 februari 2019
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2017, 17/2263 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J.M.M. van Dalen
Ter zitting is appellant verschenen, bijgestaan door mr. J.A. van Ham, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Dit betekent dat de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) terecht met ingang van 23 augustus 2016 is toegekend en niet al per 1 maart 2014 of op een andere datum voor 23 augustus 2016.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
In 2012 was de AIO-aanvulling van appellant beëindigd omdat hij langer dan de toegestane periode in het buitenland was. Daarbij was vermeld dat als hij terug zou zijn in Nederland en weer AIO-aanvulling wilde krijgen, hij die opnieuw moest aanvragen. Op zijn aanvraag van
21 januari 2013 is toen wegens een lopend onderzoek naar vermogen in het buitenland een AIO-aanvulling in de vorm van een voorschot toegekend.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellant per 1 maart 2014 beëindigd, omdat hij opnieuw langer dan de toegestane periode in het buitenland was. Weer is vermeld dat als hij terug is in Nederland en opnieuw AIO-aanvulling wil krijgen, hij die weer moet aanvragen. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Op 22 september 2016 heeft hij een nieuwe aanvraag ingediend.
Anders dan appellant heeft bepleit, zijn de telefonische vragen van kennissen op 28 maart 2014 en 7 april 2014 over betaalbaarstelling van AOW en AIO, geen melding als bedoeld in artikel 47d, derde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (PW). Dit was geen actie richting de Svb die tot het innemen van een aanvraag had moeten leiden. De stelling van appellant dat hem niet verweten kan worden dat hij niet zo spoedig mogelijk daarna de aanvraag heeft ingediend (artikel 44, derde lid, van de PW) hoeft en zal de Raad dan ook niet beoordelen.
Appellant heeft zich op 25 augustus 2016 wel gemeld voor het aanvragen van een
AIO-aanvulling, die met ingang van 23 augustus 2016 is toegekend (het verschil van twee dagen is een vergissing van de Svb in het voordeel van appellant). Volgens vaste rechtspraak bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voor de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen (bijvoorbeeld uitspraak van
5 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:7). Dat appellant door verschillende procedures over intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling in de periode voor 1 maart 2014 het besluit van 18 maart 2014 over het hoofd heeft gezien, is geen bijzondere omstandigheid om af te wijken van dit uitgangspunt.
De grond van appellant dat het indienen van een aanvraag vanaf maart 2014 tot januari 2016 kansloos was vanwege toen lopend onderzoek naar vermogensfraude of vermogen boven de vermogensgrens is geen bijzondere omstandigheid die toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Uit de gang van zaken in 2013 had appellant kunnen weten dat een aanvraag op zijn minst kans van slagen had kunnen hebben. Met een aanvraag had hij in elk geval een toekenningsdatum veilig kunnen stellen.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.M.M. van Dalen (getekend) J.N.A. Bootsma

IJ