In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2018. De appellant had verzocht om bijstandsverlening met terugwerkende kracht, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de standaardregel dat bijstand wordt verleend vanaf de datum van aanvraag. De aanvraag was op 15 augustus 2016 ingediend, maar de appellant had geen andere ingangsdatum opgegeven. De stelling van de appellant dat hij problemen had met het inloggen op het aanvraagsysteem en dat een medewerker van de sociale dienst dit had gezien, werd niet als voldoende bewijs beschouwd om een eerdere aanvraagdatum te rechtvaardigen.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum voor de bijstandsverlening rechtvaardigden. Ook werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de appellant niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt, waardoor hij een bezwaarprocedure had moeten voeren. De Raad oordeelde dat de kosten voor deze procedure niet redelijkerwijs door de gemeente waren veroorzaakt.
Daarnaast werd opgemerkt dat de argumenten van de appellant met betrekking tot andere uitkeringen en ontslag niet relevant waren voor de bijstandsaanvraag van 15 augustus 2016 en dat het dossier niet verder aangevuld hoefde te worden met processtukken over deze zaken. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.