ECLI:NL:CRVB:2019:764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
16/6645 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medisch onderzoek

Op 7 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een appellant die zich op 28 augustus 2014 ziek meldde met rug- en psychische klachten, terwijl hij werkzaam was als productiemedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar concludeerde later dat hij per 28 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

In het hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten dat zijn beperkingen, vooral psychische, waren onderschat. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing. De Raad beoordeelde de zaak en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 22 oktober 2015 correct was en dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, met L. Boersma als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.

Uitspraak

16.6645 ZW

Datum uitspraak: 7 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 september 2016, 16/308 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. van der Staaij, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. S.L. Fronik, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als productiemedewerker voor 19,4 uur per week, toen hij zich op 28 augustus 2014 voor dit werk ziek meldde met rug- en psychische klachten. Het dienstverband is op 26 april 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 29 juli 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 augustus 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 28 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
22 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Tegenover de toereikend en inzichtelijk gemotiveerde rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv heeft appellant geen deugdelijke onderbouwing van de stelling gegeven dat hij meer beperkt is dan aangenomen in de FML van 22 oktober 2015, te meer nu appellant in beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
15 december 2015 de signaleringen afdoende zijn toegelicht en de geselecteerde functies voor appellant passend geacht kunnen worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn beperkingen, vooral zijn psychische beperkingen, zijn onderschat. Voorts acht appellant zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te achten. Ook de gronden waarop dat oordeel berust worden onderschreven.
4.3.
De gronden van het hoger beroep, die gelijk zijn aan de gronden van beroep, bevatten geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Er is ook in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant hebben overschat. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank, dat het Uwv de medische beperkingen van appellant per datum in geding 28 september 2015 juist heeft vastgesteld.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 oktober 2015, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies productiemedewerker industrie, samensteller elektrotechnische apparatuur en medewerker intern transport, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L. Boersma
ew