ECLI:NL:CRVB:2019:768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
17/6017 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bijstand wegens verblijf in het buitenland zonder zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die in Nigeria verbleef, was uitgesloten van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de periode van 16 oktober 2016 tot en met 14 november 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had deze uitsluiting gebaseerd op het feit dat de appellant langer dan de gebruikelijke vakantieduur van vier weken buiten Nederland was gebleven zonder toestemming. De appellant voerde aan dat hij wegens zeer dringende redenen, namelijk ziekte en ziekenhuisopname in Nigeria, recht had op bijstand.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van zeer dringende redenen die bijstand noodzakelijk maakten. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de medische verklaring van de appellant niet duidde op een acute noodsituatie. De appellant had na zijn ontslag uit het ziekenhuis ook ondersteuning van familie ontvangen, wat betekende dat er geen onoverkomelijke behoeftige omstandigheden waren die bijstandverlening onvermijdelijk maakten.

De Raad concludeerde dat de uitsluiting van bijstand door het college terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak.

Uitspraak

17.6017 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2017, 17/578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 19 februari 2019
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: E. Stumpel
Appellant is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. R. Vermeer, advocaat, kantoorgenote van zijn gemachtigde, en G. Engels, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.J.W. Bruinsma.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant is op 15 september 2016 vertrokken voor een verblijf in Nigeria en is op 15 november 2016 in Nederland teruggekeerd.
2. Bij besluit van 18 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 januari 2017 (bestreden besluit), heeft het college appellant gedurende de periode van 16 oktober 2016 tot en met 14 november 2016 (periode in geding) uitgesloten van het recht op bijstand. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant langer dan de gebruikelijke vakantieduur van vier weken en langer dan de periode waarvoor hij toestemming had verkregen, buiten Nederland heeft verbleven. Op grond van artikel 13, aanhef, eerste lid en onder e, van de PW heeft appellant daarom gedurende de periode in geding geen recht op bijstand. Van zeer dringende redenen om niettemin bijstand te verlenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, is geen sprake. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college hem wegens zeer dringende redenen over de periode in geding toch bijstand had moeten verlenen. Appellant heeft daarvoor gesteld dat hij in Nigeria ziek is geworden en van 9 oktober 2016 tot
2 november 2016 in het ziekenhuis opgenomen is geweest, waarna hem door een arts nog bedrust is voorgeschreven tot 11 november 2016. Hierdoor is appellant niet in staat geweest naar Nederland terug te keren. Ter onderbouwing van deze stelling heeft appellant gewezen op de door hem in bezwaar overgelegde verklaring van dr. Ibe Okoronkwo van Federal Medical Centre in Imo State, Nigeria, van 2 november 2016 (medische verklaring). Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.1.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
4.2.
Zeer dringende redenen doen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) is een acute noodsituatie aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3.
Zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode in geding sprake was van zeer dringende redenen als hiervoor bedoeld. Uit de medische verklaring blijkt niet van een acute noodsituatie. Uit deze verklaring blijkt dat appellant een chirurgische ingreep heeft ondergaan en vervolgens met hulp van familie fysiotherapie heeft gevolgd tot het ontslag uit het medisch centrum op 2 november 2016. Uit de eigen verklaring van appellant volgt bovendien dat hij na het ontslag ook is geholpen door familie en bij familie heeft kunnen verblijven. Er was dan ook geen sprake van een acute noodsituatie waardoor appellant in behoeftige omstandigheden verkeerde op grond waarvan bijstandverlening volstrekt onvermijdelijk was, vergelijk de uitspraak van 17 januari 2012, ELCI:NL:CRVB:2012:BV1028.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E. Stumpel (getekend) M. Schoneveld
md