ECLI:NL:CRVB:2019:821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
17/3133 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld op basis van verdiencapaciteit en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een voormalig vrachtwagenchauffeur, had zich op 28 april 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Na beëindiging van zijn dienstverband heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) hem ziekengeld verstrekt op basis van de Ziektewet. Echter, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld per 27 mei 2016.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv volledig en zorgvuldig was, en dat de appellant niet voldoende nieuwe medische gegevens had ingediend om zijn standpunt te onderbouwen.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de functies die aan de appellant waren voorgelegd medisch geschikt waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3133 ZW

Datum uitspraak: 14 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 maart 2017, 16/6255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P. Schut, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Namens appellant is mr. Schut verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als vrachtwagenchauffeur voor 50 à 60 uur per week, toen hij zich op 28 april 2015 voor dit werk ziek meldde met psychische klachten. Het dienstverband is op 27 juni 2015 geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 17 maart 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 82.51% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 25 april 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 27 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangepaste FML van 18 juli 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat zij het medisch onderzoek, verricht door de artsen van het Uwv, zorgvuldig acht. De rechtbank heeft van belang geacht dat beide artsen appellant zelf hebben gezien, dossieronderzoek hebben verricht en de informatie van de behandelend sector bij hun beoordeling hebben betrokken. Voorts heeft de rechtbank de juistheid van de FML van 18 juli 2016, opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de eerder door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen heeft aangevuld en nader heeft gemotiveerd. Uit deze FML blijkt dat met zowel de psychische klachten als met de rugklachten van appellant rekening is gehouden. Appellant heeft in beroep geen medische informatie ingediend waarmee hij heeft onderbouwd dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv niet zorgvuldig is geweest. Er is onvoldoende waarde gehecht aan de door hem in bezwaar ingediende medische informatie. De artsen van het Uwv hebben zijn beperkingen onderschat en hebben ten onrechte geen aanleiding gezien een urenbeperking aan te nemen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig en volledig is geweest en dat de aangenomen beperkingen voor appellant juist zijn. Daarbij wordt van belang geacht dat appellant door zowel de verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het spreekuur is gezien en door beide artsen psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had, zo blijkt uit het rapport van 18 juli 2016, tijdens zijn onderzoek niet alleen de beschikking over de al aanwezige medische informatie, maar ook over in bezwaar ingediende informatie van psychiater A. van der Veer van 4 mei 2016 en 7 juni 2016. Uitgaande van zijn eigen bevindingen uit onderzoek en van de informatie van de behandelend psychiater heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant meer beperkt moet worden geacht dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Appellant wordt ook beperkt geacht op de aspecten directe conflicthantering (ook telefonisch), voor samenwerken en voor leiding geven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens de FML aangescherpt en inzichtelijk gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat verdere aanvullende beperkingen aan te nemen.
4.3.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat door de artsen van het Uwv ten onrechte geen rekening is gehouden met de bijwerkingen van de door hem gebruikte medicatie Haldol. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 31 maart 2016 blijkt echter dat deze arts ervan op de hoogte was dat appellant op dat moment drie keer per dag 0.5 mg Haldol gebruikte. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport benoemd dat appellant die medicatie gebruikt. Voorts blijkt uit de FML dat de artsen van het Uwv aanleiding hebben gezien om appellant beperkt te achten op aspect 1.9.9 en hem aangewezen achten op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, met name niet beroepsmatig chauffeuren. Gelet hierop wordt appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat de artsen van het Uwv geen rekening hebben gehouden met zijn medicatiegebruik.
4.4.
Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2017, waarin hij inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien een urenbeperking aan te nemen en het gegeven dat door appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend waaruit kan worden afgeleid dat de artsen van het Uwv zijn beperkingen hebben onderschat, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Het gaat om de functies samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190). Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 juli 2017 wordt met de belasting van de functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 augustus 2016 is toereikend gemotiveerd dat de functies passend zijn.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van mr. L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L. Boersma

VC