ECLI:NL:CRVB:2019:83

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
16/5075 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische belastbaarheid en verlies aan verdiencapaciteit van appellant na herseninfarct

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het verlies aan verdiencapaciteit van appellant, die na een herseninfarct en bijkomende gezondheidsproblemen een WIA-uitkering ontving. Appellant had eerder een arbeidsongeschiktheid van 71,94% vastgesteld gekregen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd dit percentage verlaagd naar 67,72%. Appellant was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat, vooral met betrekking tot zijn rechterhand en andere gezondheidsklachten. De Raad heeft het medisch onderzoek van het Uwv als voldoende zorgvuldig beoordeeld en de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige als juist aangemerkt. De Raad oordeelde dat de voor appellant geselecteerde functies passend waren, ondanks zijn beperkingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.560,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van een appellant.

Uitspraak

16.5075 WIA

Datum uitspraak: 9 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 juli 2016, 15/6521 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Klomp-Van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klomp-Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
Na behandeling van het geding ter zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv.
Het Uwv heeft die vragen beantwoord onder toezending van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Appellant heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben aangegeven geen gebruik te maken van het recht om (nogmaals) op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als technicus. Hij heeft zich vanuit een situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens een op 18 juni 2012 doorgemaakt herseninfarct. Appellant is daarnaast bekend met vaatproblematiek aan het linkerbeen. Bij besluit van 3 april 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 71,94%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 9 juni 2015 op het spreekuur van een verzekeringsarts verschenen. Appellant heeft te kennen gegeven lichamelijke vermoeidheid te ervaren bij het opstarten in de ochtend, pijn aan de heupen, verminderde kracht in zijn rechterarm en wat vergeetachtig te zijn. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de mogelijkheden van appellant niet zijn afgenomen en heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 67,72%. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juli 2015 vastgesteld dat appellant meer geschikt is dan voorheen en dat de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering, die tot 9 augustus 2015 loopt, ongewijzigd blijft.
1.3.
In bezwaar heeft appellant, onder verwijzing naar informatie van zijn behandelaars, waaronder van traumachirurg J. Biert, vaatchirurg J.A. van der Vliet en chirurg
M.F.P. van der Jagt, naar voren gebracht dat de verzekeringsarts zijn beperkingen te licht heeft ingeschat. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij de functies van heftruckchauffeur en magazijnmedewerker niet mag verrichten, omdat hij niet beroepsmatig mag autorijden.
1.4.
Bij besluit van 6 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 juli 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2015 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 oktober 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML aan te passen. De beperkingen van appellant zijn vastgelegd in een FML van 30 september 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien anders te concluderen dan de arbeidsdeskundige.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden
.Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv afdoende toegelicht dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat de artsen van het Uwv zijn beperkingen te licht hebben ingeschat. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij door vernauwde aders vermoeid is en dat hij een beperkte longfunctie/COPD heeft, waardoor hij kortademig is. Door restverschijnselen van zijn beroerte in 2012 is hij fors beperkt aan zijn rechterhand. Er is onder meer sprake van een flink krachtverlies en een verstoring van de fijne motoriek. Deze beperkingen zijn onvoldoende tot uitdrukking gebracht in de FML. Op de datum in geding had appellant daarnaast slijmbeursklachten aan zijn linkerschouder. Hij heeft verder te kennen gegeven prikkelbaarder en vergeetachtiger te zijn geworden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een verzekeringsgeneeskundig rapport van het Uwv van 13 december 2016 ingezonden, dat betrekking heeft op een herbeoordeling in oktober 2016 en waarbij de voor het Uwv werkzame arts F.A.H. Lahaye is uitgegaan van ernstiger beperkingen aan de rechterhand. Appellant is in het kader van die beoordeling 100% arbeidsongeschikt geacht. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verder verwezen naar informatie van zijn behandelaars. Appellant acht de voor hem geselecteerde functies niet passend.
3.2.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv rapporten ingezonden van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft argumenten gezien om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van deze aangepaste FML van 20 augustus 2018 een nadere motivering gegeven ten aanzien van de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de medische belastbaarheid van appellant in hoger beroep juist in kaart heeft gebracht en terecht heeft vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellant.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 augustus 2018 gerapporteerd dat de bevindingen van de arts Lahaye, zoals beschreven in diens rapport van 13 december 2016, aanleiding geven om het standpunt te wijzigen. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat hij na bestudering van het dossier, de medische informatie en de bevindingen van Lahaye meegaat in de door Lahaye vastgestelde beperkingen ten aanzien van de rechterhandfunctie en schouderfunctie links. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe overwogen dat deze beperkingen en de toename van deze beperkingen per
2 januari 2017 een resultante zijn van een glijdende schaal, die deels te maken heeft met het oorspronkelijk lijden (de CVA) en deels met overbelasting van de goede zijde
(de linkerzijde). De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het plausibel dat de linkerzijde van appellant al enige jaren na de CVA overbelast was. Hij acht de beperkingen reëel en naar alle waarschijnlijkheid, dan wel vanuit preventief oogpunt, ook aan de orde per 14 juli 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant per 14 juli 2015 beschreven in een FML van 20 augustus 2018. Daarin zijn beperkingen toegevoegd voor knijpkracht, werken met toetsenbord en muis, tillen of dragen en frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om Lahaye te volgen in de door hem vastgestelde urenbeperking van twintig uur per week, omdat de aandoeningen die reden hebben gegeven voor deze urenbeperking ten tijde in geding nog niet aan de orde waren. In zijn rapport van 5 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van zijn cardioloog en longarts overwogen dat deze geen verklaring geven voor de vermoeidheidsklachten of reden geven voor een urenbeperking. Bij het vaststellen van de belastbaarheid was reeds bekend dat bij appellant sprake was van een vernauwing van de vaten. Appellant is op grond hiervan beperkt voor zware fysieke inspanning, langdurig staan en lopen en trappen lopen. Ten aanzien van de door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte klachten van prikkelbaarheid of vergeetachtigheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat appellant deze klachten bij het medisch onderzoek niet naar voren heeft gebracht, dat appellant hiermee niet bekend is bij zijn huisarts, en dat bij onderzoek niet gebleken is van psychopathologie, zodat er geen reden is beperkingen aan te nemen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze beschouwingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de aangescherpte FML van 20 augustus 2018 geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen de voor hem geselecteerde functies van chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270), magazijnmedewerker (SBC-code 315020) en assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) kan vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarbij desgevraagd ingegaan op de vraag van de Raad om de signaleringen bij aspect 4.5.1 (bedienen toetsenbord en muis) van de functies magazijnmedewerker en assistent consultatiebureau toe te lichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het bedienen van het toetsenbord in afwisseling met rechts en links kan plaatsvinden. Ook wat betreft het gebruik van de muis is voldoende compensatie mogelijk. Verder geldt voor beide functies dat er sprake is van kortdurende belasting, waarbij een kortdurende belasting met hoge frequentie minder kracht en energie vergt dan een duurbelasting van bijvoorbeeld dertig minuten achtereen met een lagere frequentie. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze beschouwingen en conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hoger beroep. In reactie op de stelling van appellant dat hij rechtshandig is en niet zonder meer (uitsluitend?) links kan typen, wordt overwogen dat appellant geen beperkingen heeft aan zijn linkerhand. In zijn rapport van 5 oktober 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder inzichtelijk uiteengezet dat het rijden met een heftruck niet onder beroepsmatig rijden valt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv bij het bestreden besluit het verlies aan verdiencapaciteit terecht heeft vastgesteld op 67,98%.
5. Geconcludeerd wordt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, nu in hoger beroep de FML is aangepast en het besluit eerst in hoger beroep is voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld doordat een juiste onderbouwing eerst in hoger beroep is gegeven. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden gepasseerd. Het bestreden besluit wordt om die reden in stand gelaten. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden.
6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden bepaald op de kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 1.024,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.536,-. In totaal komt een bedrag van
€ 2.560,- voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 2.560,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B. Dogan
md