ECLI:NL:CRVB:2019:863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
18/3639 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en toetsing buitenwettelijk begunstigend beleid

Op 19 februari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Appellante, die van Alkmaar naar Utrecht was verhuisd, had eerder bijzondere bijstand ontvangen van de gemeente Alkmaar voor de inrichting van haar woning. De aanvraag van appellante voor aanvullende bijstand voor inrichtingskosten werd afgewezen omdat zij al een aanzienlijk bedrag had ontvangen voor deze kosten. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve noodzaak was voor de extra kosten waarvoor appellante bijstand vroeg. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van eerdere argumenten die al gemotiveerd waren weerlegd. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door het college in overeenstemming was met het gevoerde beleid en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan.

Uitspraak

18.3639 PW-PV

Datum uitspraak: 19 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 mei 2018, 17/4274 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Zitting heeft: A. Stehouwer als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: V.Y. van Almelo
Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C. van den Bergh.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellante is van Alkmaar naar Utrecht verhuisd. In januari 2017 heeft appellante bijzondere bijstand ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar ter voorziening in de kosten van de inrichting van haar woning in Utrecht.
Bij besluit van 2 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 september 2017 (bestreden besluit), heeft het college een aanvraag van appellante van 13 april 2017 om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten, te weten € 450,- voor de overname van laminaat en € 550,- voor een bed en een kast, afgewezen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe in de rechtsoverwegingen 6 tot en met 11 in hoofdzaak het volgende overwogen.
“6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen omdat geen sprake is van een objectieve noodzaak voor het maken van de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft gevraagd. Eiseres heeft immers van de gemeente Alkmaar een bedrag van € 4.295,- aan bijzondere bijstand ontvangen voor de inrichting en stoffering van haar woning. Eiseres wordt geacht hiermee in de kosten van woninginrichting te (hebben) kunnen voorzien. (…) Eiseres is zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de ontvangen bijzondere bijstand van € 4.295,- besteedt. Een eventueel tekort dient voor haar rekening te komen. (…) De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
7. De rechtbank overweegt voorts dat eiseres aan artikel 16, eerste lid, van de
Participatiewet (PW) geen aanspraak op bijzondere bijstand kan ontlenen. De rechtbank wijst op punt 4.6 van de uitspraak van de CRvB van 3 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3828) en sluit zich bij deze overweging aan.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor bijzondere bijstand op grond van artikel 17 van de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht 2016 (RBBU). (…).
9. In artikel 17, eerste lid aanhef en onder d, van de RBBU staat dat noodzakelijke kosten van inrichting van een woning in aanmerking komen voor bijstandsverlening als de belanghebbende behoort tot de groep personen die na vertrek uit een vrouwenopvanghuis opnieuw een eigen woning gaan betrekken en feitelijk geen goederen en/of middelen bezitten om een woning in te richten.
10. De rechtbank beschouwt het beleid van verweerder op grond van de RBBU als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dergelijk beleid wordt als gegeven aanvaard en de door de bestuursrechter te verrichten toetsing moet zich beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast. Dit betekent dat de toetsing van de bestuursrechter is beperkt tot de vraag of verweerder in overeenstemming met het door hem gevoerde beleid heeft beslist. Eveneens volgens vaste rechtspraak zijn vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarom niet aan de orde. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:9).
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van het beleid omdat zij van de gemeente Alkmaar al een bedrag van € 4.295,- voor stoffering en inrichting heeft ontvangen waarmee zij voldoende middelen had om de woning in te richten. De rechtbank overweegt dat verweerder de aanvraag dan ook in overeenstemming met zijn beleid heeft afgewezen. (…). De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.”
Rechtsoverwegingen 6 tot en met 11 van de aangevallen uitspraak komen er in essentie op neer dat de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht is afgewezen. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel rust.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) A. Stehouwer

LO