ECLI:NL:CRVB:2019:927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
16/7696 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als medewerkster bij een supermarktketen werkte, was sinds 5 november 2013 arbeidsongeschikt door fysieke klachten, met name rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 3 november 2015 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,09%. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante voerde aan dat haar belastbaarheid was overschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren gezien haar klachten. Tijdens de zitting op 6 februari 2019 heeft appellante haar pijnklachten toegelicht, maar het Uwv heeft bevestigd dat de medische beoordeling en de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de vastgestelde belastbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde klachten en de informatie van de behandelend sector adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door mr. J.S. van der Kolk, met C.I. Heijkoop als griffier.

Uitspraak

16.7696 WIA

Datum uitspraak: 20 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 9 november 2016, 16/2079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.B. van Goor hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift, een aanvullend verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. Voorberg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster servicedesk bij een supermarktketen voor 34,31 uur per week. Op 5 november 2013 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden vanwege fysieke klachten (rugklachten).
1.2.
Bij besluit van 10 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per
3 november 2015 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 65,54%.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 november 2015 is bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een arts bezwaar en beroep van 11 februari 2016, welke mede is ondertekend door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, en een rapport van 8 maart 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en op de items aaneengesloten staan en lopen. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen en in plaats daarvan de functie sorteerder, controleur (SBC-code 111340) geselecteerd. In bezwaar is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 66,09%.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Over het standpunt van appellante dat haar belastbaarheid is overschat, heeft de rechtbank overwogen dat uit de brieven van 22 oktober 2015 en 22 maart 2016 van de revalidatiearts blijkt dat sprake is van fibromyalgie en dat appellante een programma voor Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) volgt. De arts bezwaar en beroep heeft de diagnose fibromyalgie erkend en in verband hiermee beperkingen aangenomen. Ook is er vanwege een beperkte beschikbaarheid van appellante een urenbeperking aangenomen. De arts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom er geen verdergaande urenbeperking is aangenomen op energetische gronden. In de informatie van de revalidatiearts heeft de rechtbank geen steun gevonden voor het standpunt van appellante dat verdergaande beperkingen aangenomen moeten worden. De brieven van 2 februari 2016 en
23 mei 2016 van anesthesioloog L. Timmerman, waarin is vermeld dat appellante wortelcysten heeft aan beide zijden, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan het oordeel van de arts bezwaar en beroep. Daarvoor heeft de rechtbank van belang geacht dat de arts bezwaar en beroep in het rapport van 9 mei 2016 heeft gemotiveerd dat uit de brief van 2 februari 2016 van Timmerman blijkt dat de wortelcysten geen therapeutische consequenties hebben. Hieraan heeft de arts bezwaar en beroep toegevoegd dat wortelcysten over het algemeen geen klachten geven. Wat betreft de psychische klachten heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 3 mei 2016 van de klinisch psycholoog
N. Plandsoen geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde licht verminderde psychische belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van 11 februari 2016.
2.2.
Over de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 maart 2016 en 28 juli 2016 voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), sorteerder, controleur (SBC-code 111340) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. Ter zitting heeft appellante toegelicht dat zij erg veel pijn heeft in haar onderrug. Zij kan hierdoor slechts zeer kortdurend achtereen zitten. De pijnklachten en de medicijnen hiervoor hebben ook effect op haar psychische gesteldheid, zoals de concentratie. Ook is zij snel vermoeid. Vanwege haar pijnklachten acht appellante zich niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 3 november 2015 heeft vastgesteld op 66,09%.
4.2.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit en geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De door appellante naar voren gebrachte klachten en de informatie van de behandelend sector zijn inzichtelijk gemotiveerd betrokken bij de beoordeling door de verzekeringsarts en de arts bezwaar en beroep. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML van 11 februari 2016. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in de overwegingen 8.1 en 8.2 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.2.
Appellante heeft ter zitting naar voren gebracht dat het Uwv voorbij is gegaan aan de onduidelijkheid over de wortelcysten als mogelijke oorzaak van de pijnklachten. Appellante heeft verwezen naar de brief van 23 mei 2016 van de anesthesioloog, waarin is vermeld dat de wortelcysten mogelijk de oorzaak zijn van de radiculaire pijn. Appellante is nog bezig om dit nader te laten onderzoeken. Overwogen wordt dat in de brief van 23 mei 2016 is vermeld dat uit een MRI naar voren is gekomen dat sprake is van meerdere wortelcysten beiderzijds, tevens wortelcyste sacraal, geen kanaalstenose en geen herniërende discus. De cysten zijn ook vermeld in de brief van 2 februari 2016 van de anesthesioloog. In de rapporten van 9 mei 2016 en 26 juli 2016 heeft de arts bezwaar en beroep reeds uitvoerig aandacht besteed aan deze aandoening en heeft daarbij overtuigend gemotiveerd dat de informatie van de anesthesioloog geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, was reeds in 2014 een cyste vastgesteld en werd in februari 2014 vastgesteld dat deze niet de oorzaak van de klachten was. De in de brief van Timmerman van 23 mei 2016 weergegeven bevindingen geven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid per 3 november 2015, zoals weergegeven in de FML van 11 februari 2016.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het Uwv met de arbeidskundige rapporten van 8 maart 2016, 28 juli 2016 en 5 maart 2018 voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. Uit 4.2.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.I. Heijkoop
ew