ECLI:NL:CRVB:2019:927
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als medewerkster bij een supermarktketen werkte, was sinds 5 november 2013 arbeidsongeschikt door fysieke klachten, met name rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 3 november 2015 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 66,09%. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellante voerde aan dat haar belastbaarheid was overschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren gezien haar klachten. Tijdens de zitting op 6 februari 2019 heeft appellante haar pijnklachten toegelicht, maar het Uwv heeft bevestigd dat de medische beoordeling en de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de vastgestelde belastbaarheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde klachten en de informatie van de behandelend sector adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door mr. J.S. van der Kolk, met C.I. Heijkoop als griffier.