ECLI:NL:CRVB:2019:935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
17/6164 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over duurzame arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellante, die tot 1 november 2012 als magazijnmedewerker werkte, meldde zich ziek met psychische klachten. Het Uwv heeft haar in eerste instantie een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar later de mate van arbeidsongeschiktheid herzien. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid op de relevante data, en dit oordeel is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De deskundige, psychiater L. te Meerman, concludeerde dat de psychische klachten van appellante op de datum in geding verbeterd waren en dat er geen aanwijzingen waren voor duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij wel degelijk duurzaam arbeidsongeschikt is, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe medische stukken zijn overgelegd die deze claim ondersteunen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af.

Uitspraak

17/6164 WIA, 17/7166 WIA, 17/7861 WIA en 18/645 WIA
Datum uitspraak: 20 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
24 juli 2017, 16/1442 (aangevallen uitspraak 1) en 27 oktober 2016, 16/3876 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroepen ingesteld (17/6164 WIA en 17/7861 WIA).
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend (17/6164 WIA en 17/7861 WIA) en incidenteel hoger beroep in beide zaken ingesteld (17/7166 WIA en 18/645 WIA).
Namens appellante is in de zaak 17/7166 WIA een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft op vragen van de Raad geantwoord.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 6 februari 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is tot 1 november 2012 voor ongeveer 40 uur per week werkzaam geweest als
magazijnmedewerker bij [naam B.V.]. Bij besluit van 19 november 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 1 november 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 20 november 2013 heeft appellante zich vanuit de WW ziek gemeld met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 18 september 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 18 november 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 60,57%.
1.3.
Bij besluit van 16 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 17 februari 2016 eindigt en dat appellante aansluitend recht heeft op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.4.
Bij besluit van 18 januari 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren
van appellante tegen het besluit van 18 september 2015 gegrond verklaard, vastgesteld dat zij met ingang van 18 november 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.5.
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft het Uwv het besluit van 16 november 2015 ingetrokken. Het Uwv heeft vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op
17 februari 2016 en dat appellante aansluitend recht heeft op een WGA‑loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80 tot 100%.
1.6.
Bij besluit van 28 april 2016 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen
het (ingetrokken) besluit van 16 november 2015 gegrond verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2016 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij haar oordeel de conclusies gevolgd van de door haar benoemde deskundige, psychiater L. te Meerman, dat uit het onderzoek is gebleken dat de psychische klachten van appellante op de datum in geding verbeterd waren ten opzichte van de periode van de ziekmelding omdat op de datum in geding als diagnose geldt een depressieve stoornis, deels in remissie, die goed behandelbaar is, zoals bij appellante ook reeds gedeeltelijk is gebleken. Op grond hiervan kan volgens de deskundige niet worden gesteld dat op de datum in geding sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank verwezen naar het rapport van deskundige Te Meerman, dat ziet op de datum 18 november 2015, en heeft vastgesteld dat niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden in de periode daarna tot en met 17 februari 2016. Daarom heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat op
17 februari 2016 bij appellante evenmin sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Appellante heeft in de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken, samengevat, aangevoerd dat wel degelijk sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Weliswaar heeft de deskundige overwogen dat een depressie een goed behandelbare aandoening is, maar daarmee staat niet vast dat op korte termijn kans op herstel valt te verwachten bij appellante. De rechtbank is er volgens appellante ten onrechte aan voorbijgegaan dat haar psychiater zich op het standpunt heeft gesteld dat een voorspoedig herstel in het komende jaar niet valt te verwachten. Haar behandeling heeft tot geen enkele noemenswaardige verbetering van haar psychische klachten geleid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting heeft het Uwv de incidenteel hoger beroepen ingetrokken. Daarmee staan alleen nog de hoger beroepen van appellante ter beoordeling.
4.2.
De in hoger beroep door appellante aangevoerde gronden vormen een herhaling van de gronden die zij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in aangevallen uitspraak 1 uitvoerig besproken en geoordeeld dat niet te stellen is dat op
18 november 2015 sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid. In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank, met verwijzing naar de motivering in aangevallen uitspraak 1, gemotiveerd geoordeeld dat in de tussenliggende periode van 18 november 2015 tot en met 17 februari 2016 niet gebleken is van gewijzigde omstandigheden. Het oordeel van de rechtbank in beide zaken wordt onderschreven. Hieraan wordt nog toegevoegd dat de deskundige in haar onderzoek van 28 september 2016, anders dan appellante kennelijk meent, de vraag over de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid gemotiveerd heeft beantwoord. Volgens vaste rechtspraak mocht de rechtbank de overtuigend gebezigde motivering door de deskundige volgen. Nu appellante ook in hoger beroep geen nieuwe medische stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij op de in geding zijnde data volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, komen de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019.
(getekend) mr. J.S. van der Kolk
(getekend) C.I. Heijkoop
ew