ECLI:NL:CRVB:2019:936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de intrekking van WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv. Appellante, die sinds 1998 met vermoeidheidsklachten uitgevallen was, was aanvankelijk met 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Echter, na een herbeoordeling in 2004 werd haar uitkering ingetrokken op basis van een verminderde arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft meerdere keren verzocht om herziening van deze beslissing, maar het Uwv heeft deze verzoeken afgewezen. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv werd aangenomen, en dat er een diagnose is gesteld van het MELAS-syndroom, wat haar situatie verder compliceert.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de deskundige die door de Raad was ingeschakeld, tot de conclusie kwam dat appellante op en na 2 december 2004 ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan zes jaar heeft geduurd. De Raad heeft de Staat veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan appellante voor immateriële schade en het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van € 1.536,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door deskundigen en de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en adequaat te reageren op verzoeken van appellanten. De Raad heeft ook de procedurele aspecten van de zaak belicht, waaronder de redelijke termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden.