ECLI:NL:CRVB:2019:964
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en knieklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 20 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling van het Uwv te betwijfelen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij verwees naar medische informatie van een fysisch geneeskundige en een orthopeed. De Raad oordeelde echter dat de in hoger beroep overgelegde medische informatie onvoldoende aanknopingspunten bood voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. De Raad onderschreef de eerdere overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies afdoende was gemotiveerd door de arbeidsdeskundigen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop.