Uitspraak
16.7259 PW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1992, had op 12 oktober 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Hij meldde dat hij geen vaste verblijfplaats had en ontving een zevendagenformulier om zijn verblijfslocatie te documenteren. Tijdens een vervolggesprek op 23 november 2015 weigerde de appellant echter om huisnummers te verstrekken, wat leidde tot de afsluiting van de aanvraagprocedure door de DWI.
De appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd gesteld dat er geen aanvraag was ingediend. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief van 4 januari 2016 geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van 4 januari 2016 inderdaad van informatieve aard was en geen weigering van een aanvraag inhield. De Raad bevestigde dat de appellant geen formele aanvraag om bijstand had ingediend, aangezien hij de procedure had verlaten zonder de benodigde informatie te verstrekken. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.