Uitspraak
17 7607 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
31 oktober 2016 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van bruto € 3.210,70 van appellant teruggevorderd. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet langer zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Door dit niet aan het college te melden, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) dat een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring mag worden gehouden. Volgens de rechtbank bestaat in het onderhavige geval geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Appellant heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd over zijn feitelijke woon- en leefsituatie. Appellant heeft onder meer verklaard dat hij vanaf april of mei 2016 letterlijk op straat stond, dat hij vanaf mei 2016 onderdak van Y heeft gekregen en dat hij drie tot vier dagen per week bij haar verblijft. De rest van de dagen verblijft appellant bij vrienden, zijn moeder of zijn oom. Volgens de rechtbank komt deze verklaring van appellant overeen met de verklaring van X waarin zij onder meer heeft verklaard dat appellant vanaf mei 2016 van het uitkeringsadres is vertrokken. De verklaring van appellant wordt ook ondersteund door de verklaring van Y waarin zij onder meer heeft verklaard dat zij appellant voor de duur van zes maanden heeft opgevangen.