ECLI:NL:CRVB:2019:996

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
18/1946 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van eerdere afwijzingen van uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had verzocht om herziening van eerdere afwijzingen van zijn aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn aangevoerd die het eerdere standpunt van verweerder, dat er geen sprake is van invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld, kunnen onderbouwen. De eerdere afwijzingen waren gebaseerd op besluiten van 14 maart 2011 en 10 mei 2016, waarin werd gesteld dat de evacuaties en het huisarrest van de appellant niet onder de werking van de Wubo vallen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de discretionaire bevoegdheid van verweerder om een beschikking te herzien, slechts met terughoudendheid kan worden getoetst. Er is geen bewijs geleverd dat de evacuaties en het huisarrest van de appellant als gebeurtenissen in de zin van de Wubo kunnen worden aangemerkt. De Raad concludeert dat de vlucht van de appellant uit voorzorg vanwege opkomend geweld niet kan worden gekwalificeerd als een gebeurtenis die recht geeft op uitkeringen onder de Wubo. De beslissing van de Pensioen- en Uitkeringsraad om het verzoek van de appellant af te wijzen, blijft dan ook in stand.

De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

18.1946 WUBO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 14 maart 2019
Zitting heeft: C.H. Bangma.
Griffier: J. Smolders.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.F. Starmans, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
16 juni 2011, de aanvraag van appellant op grond van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afgewezen op de grond dat bij appellant geen sprake is van invaliditeit als gevolg het ondergane oorlogsgeweld. Het verzoek van appellant van juli 2014 om die afwijzing te herzien is afgewezen bij besluit van 9 oktober 2014 op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2016 op gronden van artikel 61, derde lid, van de Wubo afwijzend beslist op het verzoek van appellant van oktober 2015 om de eerdere afwijzing te herzien. Daarbij is overwogen dat het gestelde huisarrest en de evacuaties naar Padang en naar het Missiecomplex niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Tegen het besluit van 10 mei 2016 zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
Appellant heeft in juni 2017 verzocht de eerdere afwijzingen te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 25 juli 2017 op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Het beroep richt zich tegen het niet aanmerken van het huisarrest en de evacuaties als gebeurtenissen in de zin van de Wubo.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
Van dergelijke gegevens is de Raad niet gebleken. Wat betreft het huisarrest zijn geen gegevens overgelegd of is anderszins gemotiveerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat destijds wel sprake is geweest van het ontbreken van bewegingsvrijheid. Gegevens of feiten om het eerdere ingenomen standpunt van verweerder op dit punt voor onjuist te houden zijn er niet. Ook wat betreft de evacuaties zijn er geen nieuwe feiten of gegevens aangevoerd
.Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de verklaring van [naam 1] al bij de beoordeling van de eerste aanvraag is betrokken. De verklaring van de oudere broer van appellant, [naam 2] en het artikel van [naam 3] laten wel zien dat er destijds verschrikkelijkheden hebben afgespeeld, maar daarmee kan niet worden gezegd dat in het geval van appellant de evacuaties vanuit of onder levensbedreigende omstandigheden hebben plaatsgevonden. Uit de stukken komt meer het beeld naar voren dat er sprake is geweest van een vlucht uit voorzorg vanwege het opkomende geweld. Naar vaste rechtspraak kan een dergelijke vlucht niet worden aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de Wubo (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1820).
Het bestreden besluit houdt in rechte stand.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Smolders (getekend) C.H. Bangma

IJ