ECLI:NL:CRVB:2020:1055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 57,61%. Appellante had zich ziek gemeld op 21 november 2011 en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2016, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar laatst verrichte werk. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, waaronder de verslechtering van haar gezondheid en de impact van haar klachten, beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante en dat de verzekeringsartsen de beperkingen adequaat hebben vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. De informatie die appellante heeft overgelegd over haar ziekte auto-immuunhepatitis werd als algemeen beschouwd en leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.