ECLI:NL:CRVB:2020:1072

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
19/1536 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.R.G. Forti, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 mei 2020 geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het griffierecht van € 128,- niet tijdig is betaald. De gemachtigde van appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met duidelijke deadlines. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, waardoor de Centrale Raad van Beroep geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep kon plaatsvinden. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 mei 2020
19/1536 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2019, 18/6583 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.R.G. Forti hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 18 september 2019 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 19 oktober 2019 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar
op 6 mei 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Scherpenzeel-Carlier
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ