Uitspraak
17.8225 WIA-T
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd op 13 mei 2020, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 39,49% in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die zich op 16 augustus 2011 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had in een herbeoordeling op 9 december 2016 de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 47,98%, maar na bezwaar en een nieuw besluit op 29 mei 2017 werd dit percentage verlaagd naar 39,49%. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet volledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de behandelaars van appellante om nadere toelichting moeten vragen, vooral gezien de tegenstrijdige informatie over de mogelijkheden van appellante. De Raad wijst op de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de medische gegevens, vooral omdat appellante na het bestreden besluit opnieuw als 80-100% arbeidsongeschikt is geclassificeerd. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.