ECLI:NL:CRVB:2020:112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
18/2155 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling

Op 9 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2018, waarin het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 18 mei 2017 ongegrond werd verklaard. Deze beslissing hield in dat de Ziektewet-uitkering van appellant met ingang van 12 december 2016 werd beëindigd, na een toetsing van de verbetering van zijn belastbaarheid in het tweede ziektejaar.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische informatie was die erop wees dat appellant op de datum in geding meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. Appellant had in hoger beroep herhaald wat hij eerder in beroep had aangevoerd, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant voldoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant. De medische stukken die appellant vlak voor de zitting overlegde, betroffen zijn situatie in de jaren 2018 en 2019, en waren dus niet relevant voor de datum in geding. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2155 ZW-PV

Datum uitspraak: 9 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 maart 2018, 17/4732 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: T. Dompeling, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: C.I. Heijkoop
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. Z. Yeral. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 18 mei 2017 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing gehandhaafd dat de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet met ingang van 12 december 2016 wordt beëindigd. Dat is de uitkomst van een zogenoemde toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar.
Tussen partijen is met name in geschil of de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld.
Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid van appellant. Appellant is in verband met zijn psychische klachten beperkt geacht. Er is geen objectiveerbare medische informatie waaruit kan worden afgeleid dat appellant op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft vlak voor de zitting nog wel medische stukken overgelegd, maar de daarin vervatte informatie ziet op zijn medische situatie in de jaren 2018 en 2019 en dateert dus van ruim na de datum in geding. Bovendien heeft appellant te kennen gegeven dat het na de datum in geding slechter met hem is gegaan. Voor de gestelde grote afhankelijkheid bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of voor beperkingen als gevolg van medicatiegebruik op de datum in geding, biedt het dossier verder geen aanknopingspunten anders dan de door appellant genoemde algemene informatie uit de bijsluiter. Het hoger beroep slaagt dus niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.I. Heijkoop (getekend) T. Dompeling