ECLI:NL:CRVB:2020:1161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als informatiespecialist werkte, had zich op 17 juli 2014 ziek gemeld met hartklachten en ontving een ZW-uitkering. Op 25 juni 2015 werd zij door een verzekeringsarts geschikt geacht voor haar eigen werk, waarna het Uwv haar uitkering beëindigde. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar hartritmestoornissen niet goed waren ingeschat. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar eigen werk, ondanks haar beperkingen. De Raad oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd.
Daarnaast heeft appellante schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn met ruim 11 maanden was overschreden en veroordeelde de Staat tot betaling van € 1.000,- aan appellante. Tevens werden de proceskosten van appellante in hoger beroep begroot op € 262,50. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, maar erkende de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.