ECLI:NL:CRVB:2020:1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
17/6851 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijzondere bijstand voor verhuizing naar grotere woning

Op 9 juni 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Appellant had een verzoek ingediend om bijzondere bijstand voor kosten in verband met zijn verhuizing naar een grotere woning. De Raad heeft vastgesteld dat appellant van 22 januari 2016 tot 7 maart 2016 een kamer huurde en vanaf 7 maart 2016 een grotere woning. In maart 2016 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een koelkast, wasmachine, gasfornuis, woninginrichting en opknapkosten. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen noodzaak was voor de verhuizing. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die een noodzakelijke verhuizing rechtvaardigen, omdat hij in zijn oude woning zijn kinderen niet kon ontvangen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten waarvoor appellant bijstand heeft aangevraagd, behoren tot de algemene kosten van het bestaan en dat deze kosten in beginsel uit het inkomen van appellant moeten worden bestreden. De Raad heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die de kosten van de verhuizing rechtvaardigen. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.

Uitspraak

17.6851 PW

Datum uitspraak: 9 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 september 2017, 16/10187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.G. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant huurde van 22 januari 2016 tot 7 maart 2016 een kamer op het adres [adres 1] . Vanaf 7 maart 2016 huurt hij een grotere woning aan de [adres 2] .
1.2.
In verband met de nieuwe woning heeft appellant begin maart 2006 bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van een koelkast, wasmachine, gasfornuis, woninginrichting en voor opknapkosten.
1.3.
Bij besluit van 6 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 november 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen noodzaak was voor de verhuizing. Een verhuizing naar een grotere woning is wellicht wenselijk, maar dat betekent niet dat het noodzakelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordeden en dat die kosten in het individuele geval van appellant noodzakelijk waren. Tussen partijen is in geschil of is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
De kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen van de betrokkene hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat sprake is van een noodzakelijke verhuizing. In de kamer met gedeelde faciliteiten die hij voorheen huurde kon appellant zijn kinderen niet ontvangen. De nieuwe woning is groter en heeft geen gedeelde faciliteiten.
4.4.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat sprake was van een kleine behuizing of gedeelde faciliteiten maakt niet dat sprake was van een noodzakelijke verhuizing. Appellant heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn kinderen niet kon ontvangen in zijn oude woning. Bezien vanuit het oogpunt van toepassing van de PW behoren de kosten die voortkomen uit de keuze van appellant om te verhuizen voor zijn rekening te blijven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L. Hagendijk