Uitspraak
19.1499 PW-PV
mr. M.M. Dezfouli, advocaat, verschenen. Het college is niet verschenen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft niet gemeld dat zij werkzaamheden verrichtte als schoonheidsspecialiste. Het college heeft de bijstand over een bepaalde periode ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd.
Appellante heeft aangevoerd dat haar activiteiten niet als op geld waardeerbare werkzaamheden moeten worden aangemerkt, omdat zij slechts geringe bedragen ontving en haar intentie was om praktijkervaring op te doen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de intentie waarmee activiteiten worden verricht niet van belang is voor de beoordeling of deze als op geld waardeerbaar kunnen worden aangemerkt. Het feit dat appellante daadwerkelijk geld heeft ontvangen, maakt dat zij haar werkzaamheden had moeten melden.
De Raad stelt vast dat appellante in januari 2017 niet heeft gemeld dat zij was gestart met haar activiteiten. De contacten die zij had met de gemeente over haar ambitie om een onderneming te starten, voldoen niet aan de inlichtingenverplichting. De Raad concludeert dat appellante had moeten begrijpen dat zij haar werkzaamheden moest melden, vooral omdat zij hiervoor betaald kreeg. De inlichtingenverplichting is een geobjectiveerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Het college was daarom verplicht om de bijstand in te trekken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.