ECLI:NL:CRVB:2020:1230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
17/501 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en IVA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de arbeidsongeschiktheid van appellante werd beoordeeld. Appellante, die eerder een WGA-uitkering ontving, was van mening dat zij per 21 september 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding op overtuigende wijze is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 januari 2020 overtuigend aangetoond dat de situatie van appellante na de datum in geding is verslechterd, maar dat de FML van 21 mei 2015 correct was. De rechtbank had eerder het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, waardoor appellante geen recht heeft op een IVA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.501 WIA

Datum uitspraak: 12 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2016, 16/52 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Kort-Schenk hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Namens appellante is mr. Kort-Schenk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.W. Blind.
Het onderzoek is heropend en het Uwv heeft op 20 januari 2020 desgevraagd een aanvullende reactie en rapporten van 2 januari 2018 en 16 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Appellante heeft een reactie ingediend
.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als meewerkend directeur van de [stichting]. Op 24 januari 2012 is zij ziek gemeld vanuit een situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Eerder was zij bekend met psychische decompensatie en burn-out klachten door overbelasting in het werk en een aantal life-events. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante met ingang van 21 januari 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is op 100% vastgesteld in verband met niet-beschikbaarheid van appellante wegens een opname in een instelling vanwege behandeling van psychische problematiek. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv de WIA-uitkering met ingang van 26 januari 2015 omgezet in een loonaanvullende WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is niet gewijzigd.
1.2.
In verband met een herbeoordeling is appellante op 21 april 2015 onderzocht door een arts van het Uwv. De belastbaarheid en beperkingen van appellante zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 mei 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 40,76%. Bij besluit van 4 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 40,76% bedraagt.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 september 2015 (datum in geding) vastgesteld op 55,61%. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 27 augustus 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en rapporten van 21 september 2015 en 14 oktober 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv in beroep de arbeidskundige motivering heeft gewijzigd door het maatmanloon aan te passen en de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 57,21%. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit heeft de rechtbank in stand gelaten. Alle naar voren gebrachte klachten zijn volgens de rechtbank op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Volgens de rechtbank is de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De informatie van de behandelend sector is bij die vaststelling betrokken. Appellante heeft volgens de rechtbank niet met medische informatie onderbouwd dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hebben aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Omdat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, bestaat geen aanspraak op een IVA-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat sprake is van structurele problematiek en dat het onbegrijpelijk is dat zij met ingang van 21 september 2015 niet langer volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. Volgens appellante zijn de rapporten van haar behandelaars onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het Uwv appellante met ingang van 1 februari 2018 een IVA-uitkering toegekend. Er is volgens appellante door het Uwv geen duidelijke verklaring gegeven waarom op grond van dezelfde reeds lang bestaande structurele problematiek bij de laatste beoordeling in april 2018, in de FML veel meer beperkingen zijn opgenomen als gevolg van de psychische aandoeningen dan in de FML van 21 mei 2015 en waarom zij nu wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. De rechtbank heeft volgens appellante de rechtsgevolgen van het bestreden besluit dan ook ten onrechte in stand gelaten. Appellante meent dat zij per 21 september 2015 recht heeft op een IVA-uitkering
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv heeft appellante geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft het standpunt, zoals dat is gemotiveerd met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast bij rapport van 16 januari 2020 een toelichting gegeven op het standpunt van het Uwv dat niet al in 2015 sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarbij heeft het Uwv een niet eerder ingediend rapport van 20 december 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegezonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij de medische beoordeling rekening is gehouden met de informatie over de vroegkinderlijke traumatisering en de daaruit volgende structurele problematiek van appellante. Het hebben van dergelijke problematiek betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat levenslang niet kan worden gewerkt. Appellante heeft ondanks de complexe problematiek onder andere het Atheneum behaald en heeft kunnen functioneren en werken. Dat het moeilijker is voor een kwetsbaar iemand om zich staande te houden en dat het risico van decompensatie bij toenemende externe druk groot is, wordt door het Uwv niet bestreden. In 2015 kon appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar kwetsbare persoonlijkheid nog compenseren en was een gesprek eens in de vijf weken met haar psycholoog voldoende. Er waren toen nog geen verdere beperkingen op bijvoorbeeld de handen. Pas later is onder andere chronische pijn ontstaan vanwege slijtage aan beide handen. Ook is slijtage in de nek en wervelkolom vastgesteld. Het geheel aan al bestaande, maar nu gedecompenseerde psychische problemen met pijn en mindere handfunctie heeft tot de conclusie geleid dat aan appellante in 2018 een IVA-uitkering moest worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld is dat appellante per 1 december 2017, twee jaar na het bestreden besluit waarbij haar arbeidsongeschiktheidspercentage per 21 september 2015 is vastgesteld op 55,61, volgens het Uwv per abuis onverkort in aanmerking is gebracht voor een WGA‑uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% (uitkeringspercentage 70%). Bij besluit van 11 januari 2018 heeft het Uwv dit met ingang van 1 februari 2018 herzien door een WGA-vervolguitkering te verstrekken naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het Uwv heeft afgezien van terugvordering. Na bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2018 heeft het Uwv appellante met ingang van 1 februari 2018 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering (uitkeringspercentage 75%).
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 21 september 2015, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn. Aan de hand van de beroepsgronden zal beoordeeld worden of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
4.3.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat de medische belastbaarheid van appellante op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
In de omstandigheid dat appellante met ingang van 1 februari 2018 in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, wordt geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de FML van 21 mei 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het onder 3.2 genoemde rapport van 16 januari 2020 overtuigend gemotiveerd dat de situatie van appellante na de datum in geding is verslechterd, waardoor zij uiteindelijk is gedecompenseerd. Daarbij is onder meer gewezen op de eigen onderzoeksbevindingen en informatie van de behandelend klinisch psycholoog/psychotherapeut. Laatstgenoemde heeft in een brief van 6 mei 2015 laten weten dat appellante dankzij behandeling beter wist om te gaan met haar depressieve episoden, al lijken somberheidsklachten ook door externe tegenslag af en toe op de loer te liggen. De verzekeringsarts die in 2018 de FML heeft opgesteld, die aan de basis ligt van de toekenning van de IVA-uitkering, heeft in zijn rapport van 16 april 2018 uiteengezet dat er per 21 maart 2017 toegenomen beperkingen zijn op fysiek en mentaal vlak en op energetisch gebied. Voor het oordeel dat de artsen van het Uwv onvoldoende acht hebben geslagen op de beperkingen van appellante rond de datum van geding bieden de medische stukken van latere datum onvoldoende aanknopingspunten. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt voor appellante. De arbeidsdeskundige heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de functies, ook in het licht van de daarbij vermelde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.6.
Wat in 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat van volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding geen sprake is, zodat de beroepsgronden over de duurzaamheid van de beperkingen van appellante buiten bespreking kunnen blijven. In dit geval wordt immers niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt, te weten dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn om een recht op een IVA‑uitkering te doen ontstaan.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) H. Spaargaren