ECLI:NL:CRVB:2020:125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot opschorting van bijstandsrecht bij niet verschijnen op gesprek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen. Appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam uitgenodigd voor een gesprek in verband met vermoedelijke bijstandsfraude. Appellante verscheen echter niet op het gesprek en leverde niet de gevraagde bankafschriften aan. Het college schorste daarop haar recht op bijstand. Appellante maakte bezwaar tegen deze opschorting, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en wees het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar af.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten, omdat appellante niet had voldaan aan haar medewerkingsverplichting. De Raad benadrukte dat de opschorting een dwangmiddel is om bijstandsontvangers te dwingen om de benodigde informatie te verstrekken. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat het college onrechtmatig had gehandeld door direct over te gaan tot opschorting. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de kosten.
De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, met R.B.E. van Nimwegen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.