Uitspraak
PROCESVERLOOP
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. K. Wevers, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 23 mei 2019 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en haar zeven uur per week hulp in de huishouding toegekend. Appellante heeft op 9 december 2019 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. Het college heeft geen verweerschrift ingediend, maar aangegeven het niet onredelijk te vinden om in de proceskosten veroordeeld te worden. De Raad voor de Rechtspraak heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien het college met het besluit van 23 mei 2019 aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, heeft de Raad besloten het college te veroordelen in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 525,- voor zowel het beroep als het hoger beroep, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 1.050,-.
De uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2020.